
 
		sporen  van  eene  kroon.  „Letters  van  voren  en  van  achter. 
 De  kz.,  met  uitzondering  van  den  vorm  der  letters  van  het voor  ons  steeds  
 even  onduidelijke  omschrift,  is  genoegzaam  gelijk  aan  die  van  N°  39. 
 Z.  Te  Domburg  gevonden.  Verzameling  van  het  Zeeuwsch  Genootschap  en  
 beschreven  door*macaró;  door  dezen  afgebeeld  op  Pl.  I I ,  N°  44,  zijner Eerste 
 Verhandeling.  • 
 N°  43.  Ruw  naar  de  regterzijde  gekeerd  borstbeeld,  met  hoofdtooisel  en  dne 
 bolletjes  vóór  het  beeid,  alsmede met  een  Angel-Saksisch  (?)  omschrift  op devz. 
 Op  de  kz.  een  in  bolletjes  eindigend kruis, benevens daaronder een  cirkelrond,  
 alles  tusschen  zes  bolletjes.  In  de  hoogte  nog  een  kruisje;  in  de  rondte  sporen  
 van  een  omschrift  (achter  het  hoofd  eene  A?). 
 Z.  In  de  Verzameling  van  het  Zeeuwsch Genootschap;  te Domburg gevonden.  
 Beschreven door macaró en afgebeeld op Pl. I I , N° 45, zijner Eerste Verhandeling.  
 N°  44.  Op  de  vz.  hoofd  regts  gekeerd,  met  tooisel.  Omschrift. 
 De  kz.  ongeveer  als  die  van  het  vorige  nummer. 
 Z.  Zeeuwsch  Genootschap.  Domburg.  Beschreven  en  afgebeeld  door MACARe, 
 Eerste  Verhandeling,  Pl.  I I ,  N°  46. 
 N°  45.  Borstbeeld  op  de  vz.  van  geheel  anderen  vorm,  met  stijl  opstaande  
 hairen  of  hoofdtooisel.  Een  parelcirkel  rondom  het  hoofd.  Omschrift  met  te  
 verklären. 
 Kz.  Kruisje  met  vier  bolletjes  tusschen  de  beenen.  Omschrift,  weder  van 
 zeer  onzekere  lezing  en  beteekenis. 
 Z.  Zeeuwsch  Genootschap.  Domburg.  Afgebeeld  bij  macaró,  Pl.  I I , N  47, 
 zijner  Eerste  Verhandeling. 
 N°  46.  Allereenvoudigst,  alleen  door eene neus  en bolletjes, benevens streepjes  
 aangeduid,  regts  gekeerd  borstbeeld,  omringd  door  een  omschrift,  waarvan  de  
 letters O (?),  I   en  C  meet  naar  de  hedendaagsche  zweemen.  De  kz. ,  waarop  
 zieh  een  kruisje  met  twee  punten  tusschen  de  beenen,  benevens  een  kleiner  
 kruisje  en  opschrift  rondom  bevindt,  is  misschien  door  ons  ten  onderste  boven 
 afgebeeld  geworden. 
 Z.  Ons  indertijd  medegedeeld  ais  te  Wijk  bij  Duurstede  gevonden. 
 Op  de  Supplementplaat  XX  deelen  wij  onder  N°  12—14  nog  een  drietal 
 dergelijke  zilveren,  waarschijnlijk  Merovingische  (althans  wat  N '  12  betreft)  en  
 Angel-Saksische muntjes  mede;  N°  12  wijkt  in  zoo  verre af van de médegedeel-  
 de,  ook  van  de  N°  13  en  14,  dat  er  zieh  een  kruis  vóór  de  beeldtenis  op  de  
 vz.  bevindt,  terwijl de  figuur  op  de  kz.,  die  wij  moeijelijk  kunnen  beschrijyen,  
 door  een  kruisje  gedekt  wordt.  Het  omschrift,  in  Romeinsche  letters,  waarvan  
 een  gedeelte  afgesneden  is,  werd  daardoor  voor  ons  onleesbaar. 
 Z.  Weegt  0,9  w.  en  bevindt  zieh  in  het  Penningkabinet  der  Leidsche  
 Hoogesehool. 
 De  N°  13  en  14  hebben  beide  op  de  vz.  een  ruw  hoofd  met  diadeem  en  
 daarvoor  letters  of  althans  sporen  daarvan.  Op  de  kz.  ziet men  weder een kruis,  
 door  vier  bolletjes,  gelijk  de Eranschen  het  noemen,  geeantonneerd.  Ook bier  
 zijn  de  letters  der  omschriften  onleesbaar. 
 N°  13  weegt  1,1  w.;  N°  14  even  zoo.  Beide  muntjes  bevinden  zicb  in  het  
 Penningkabinet  der  Leidsche  Hoogeschool. 
 N°  15,  eindelijk,  is  eene  looden  Merovingische  munt;  immers  zoo  meenen  
 wij  te  mögen  aannemen,  daar  het  stuk  met  gouden  en  zilveren  Merovingische  
 te Domburg  gevonden  is  geworden  en  er  tech  ook  andere  looden  Merovingische  
 bekend  zijn.  Zie  Monétaires  des  Rois  Mérovingiens,  Pl.  50,  N°  17  en  r e t 
 h a a n   m aca rô’s  Tweede  Verhandeling,  PL  I I I ,  N°  4  en  5. 
 Op  de  vz.  van  het  tegenwoordige  muntje  ziet  men,  naar  het  schijnt,  de  af-  
 beelding  van  een  kerkje  of  kapelfetje.  Op  de  kz.  een  eenvoudig  gelijkbeenig  
 kruis,  met  eenige  bolletjes  tusschen  de  beenen. 
 Weegt  2,9 -w.  en  bevindt  zieh  in  het  Kabinet  der  Leidsche  Hoogeschool. 
 N°  47  wijkt  op  voor-  en  keerzijde  aanmerkelijk  af van  alle  tot dus  verre door  
 ons  beschrevene  muntjes. 
 Op  de  vz.  ziet men  een  kruis,  dat  aan  deszelfs  uiteindenvier cdrkeltjes heeft ;  
 tusschen  ieder  der  beenen  vertoonen  zieh  drie  symmetrisch  geplaatste  bolletjes.  
 Het  een  en  ander  is  binnen  een  parelcirkel  gevat,  die  in  den  buitenr.and  weder  
 door  een  parelcirkel  omgeven  wordt. 
 Op  de  kz.  vertoont  zieh  een  schuins  geplaatst,  in  bolletjes  eindigend,  kruis,  
 tusschen  ieder  van  welks  beenen  weder  telkens  drie,  dus  in  het  geheel  twaalf,  
 bolletjes  gezien  worden.  Het  een  en  ander  binnen  een  langwerpig  vierkant  van 
 6 *