de ontwikkeling van den geest gebleven zijn; dat zij krachten gewekt hebben»
die onder meer günstige ' omstandigheden ook duurzame gedenkteekenen van
hunne bedrijvigheid konden te voorschijn brengen, I dat. bewijzén de werken van
den geest in het tijdvak der Hohenstaufen, dat wij weldra in oogenschouw
moeten gaan nemen.
Door onderscheidene Numismatici worden de munten van Hendrik: Y als zeer
weinig in getal opgegeven. Ook Jcent c a p p e er geene, die met zekerheid kunnen
aangenomen worden als binnen de grenzen van het tegenwoordige Nederland
geslagen. Het was tach ook in den tijd van Hendrik V en zijne naaste 0p.volg.ers
dat de leenmannen des Duitschen Rijks in Nederland zieh al meer en meer
onafhankelijk maakten, en ’s .Keizers beeldtenis, die men vroeger in Friesland
en Utrecht, gelijk wij gezien hebben, nog op de munt plaatfte,, weglieten.
Er is ons slechts , één denier voorgekomen, die onder de/regering van Hendrik
V in Nederland zoude geslagen zijn, teweten de door ons op Pl. XIX
afgebeelde, en die men meent dat te Maastricht vervaardigd is geworden. Op
de vz. heeft men ’s Keizers beeldtenis en face, gedekt met een kroon; de Vorst
houdt een schepter in de hand ; ter zijde ziet men. 'een cirkelvormig iets, mis-
schien een schild. Op de kz. vertoobt zieh een vogel, .waarsebijnlijk eene duif,
binnen een parelrand.
Deze denier wordt,nog al eens in Limburg gevonden.
Na den dood van Hendrik V regeerde van 1125 tot 1137 ' Lotharius II van
Saksen in rust over het Duitsche Rijk. Zonder twijfel hebben ook de Nederlandsche
leenmannen tot zijne verkiezing aan de beide oevers van Aen.Middelrijn ,ute
Mentz, medegewerkt. Er was toen toch aldaar een zeer groot aantal Vorsten
van hoogeren en lageren rang uit alle deelen des Bijks vereènigd.
Wij vinden weinig vermeld van de daden dezes Keizers ten opzigte van de
Nederlanden; bijkans alleen dit, dat hij de Graafschappen Qostergo en Wes-
tergo, door zijne : voorgangers aan de Utrechtsche kerk geschonken , weder
aan deze ontnomen en andermaal onder de magt:der Graven van Holland, Zeeland
en Friesland gebragt heeft. Deze daad zal wel hären oorsprong daarin
gehad hebben, dat in ’s Vorsten strijd met den Paus de Utrechtsche Bisschop
veelal aan diens zijde was, en dat hij meende dat gemelde Graafschappen ten
onregte door zijne voorgangers weggeschonken waren geworden. Ook kan de
Keizer zulks gedaan hebben uit liefde voor zijne zuster Petronella, Gravin-we-,
duwe van Holland en voogdes van hären onmondigen zoon Graaf Dirk VI.
Munten van dezen Vorst, binnen de grenzen van Nederland geslagen, hebben
wij niet kunnen opsporen. Het is ook onzeker of hij immer , deze streken be-
zocht heeft. Wel vindt men vermeld, dat hij zijne twistende neven, Graaf
Dirk VI van Holland en diens breeder Floris de zwarte, met elkander verzoend
heeft (1); jdaoiwä
Meer en .meer ook . sloegen waarschijnlijk de. Nederlandsche leenmannen munt
met hunne' eigen beeldtenis. Zeer weinig talrijk zijn echter de geldstukjes uit
de eerste helft'. der 12® eeúw ons overgebleven.
Aan de meerdere onafhankelijkheid der Nederlandsche leenmannen kunnen
wij echter niet alleen het ontbreken van Keizerlijke munten van Lotharius toe-
schrijven;¡;want cAPPE»,die na götz heinde en verre de Keizerlijk-Duitsche
munten opspoörde ¡en voor ! zijn nuttig werk : die Münzen der Deutschen Kaiser
und Könige des Mittelalters (Dresden, 1848) bijeenbragt, heeft slechts ééne munt
kunnen vinden, die hij aan Lotharius dürft toeschrijven. Hij zegt, dat in den
tijd van dezen Keizer waarschijnlijk de eerste holmunten, die men gewoonlijk
bracteaten noeint, vervaardigd zijn geworden, en dat het muntwezen over het
algemeen zieh toen in eenen zeer slecHten toestand moet bevonden hebben, iets
dat te meer te verwonderen is, daar de kundige Geschiedschrijver k o h l r a u s c h
aan het einde van ’s Keizers leyensbeschrijving aldus besluit:
»De edele eigenschappen van Lotharius, zijne grootmoedigheid, zijne trouw,
vróomheidszin, onbevlekte liefde voor al wat regt is,'en de nadruk, welken hij
ter regter tijd aan zijne maatregelen wist bij te zetten, worden door alle zijne
tijdgenooten.geprezen. Het volk léefde, meer dan vroeger, in vrede, werd niet
onderdrukt, en genoot rüstig het zijne.// — //In de dagen van Keizer Lotharius,//
zegt h e l m o l d , //begon een nieuw licht te schijnen, niet alleen in Saksen,
maar ook in het geheele Rijk waren de tijden rüstig, de zaken in overvloed,
vrede tusschen Kerk en Staat.»
(1) Zie, onder anderen, onze Munten van Holland, en Zeeland, bl. 55.