
 
		DORESTADO. 
 Z.  Weegt  0,76  w.;  werd  bij  gelegenheid  der  opgravingen  te Wijk  bij  Duur-  
 stede gevonden en  bevindt zich thans in het Kabinet van ’s Rijks Munt te Utrecht. 
 N°  31  is  een  denier,  die  op  de  vz.  weder  een Karolingisch  kruis,  doch  zon-  
 der bolletjes tusschen de beenen , binnen een parelcirkel vertoont.  Het omschrift is :  
 fr   CARLVS  REX  FR. 
 Op  de  kz.  ziet  men,  weder  binnen  een  parelcirkel,  het  monogram  des Kei-  
 zers,  omgeven  door  het  woord 
 *   INPVRIAS. 
 d.  i.  Emporias  in  de marca  Hispánica,  thans  een  deel  van Katalonië. 
 Z.  Weegt  1  w. ;  werd  indertijd  te  Wijk  bij  Duurstede  gevonden  en bevond  
 zich,  toen wij  het  stuk  teekenden,  in  de Verzameling  van  den  Heer  J.  h.  bal-  
 foort  te  Utrecht. 
 N°  32  is  eene  dito  munt,  met  de  zelfde  afbeeldingen,  doch  met  aanwijzing  
 op  de  keerzijde  van BEDERRIS  (de  stad Beziers  in  Frankrijk)  als  muntplaats.  
 Het  oord  der  vinding,  het  gewigt  en  de  eigenaar  zijn  alle  als  van  N°  31. 
 N°  33  vertoont,  ten  opzigte  der  vz., weinig  onderscheid  (alleen  is  het  Karolingisch  
 kruis  wat  grooter  en  dunner van  vorm),  doch  op  de  kz.  ziet men  thans  
 het  monogram  van  ’s Keizers  naam  in  eene  ten  opzigte  van  het  kruis  in  den  
 buitenrand  minder  schuinsche  rigting.  Het  omschrift  is ; 
 fr   METVLLO. 
 d.  i.  Melle  in  Poitou. 
 Z.  Weegt  1,2  w.  en  bevindt  zich  in  het  Kabinet  der  Leidsche  Hoogeschool.  
 N°  34  heeft ' op  de  vz.  een  klein  Karolingisch  kruis  binnen  een  parelcirkel.  
 In  het  omschrift: 
 ►I-  CARLYS  REX  FR.  
 is  de  tweede  letter  veel  te  klein  van  vorm  en  ruw  gegraveerd. 
 Op  de  kz.  vertoont  zieh weder  het  staande monogram  van  ’s Keizers  naam,  
 dat  echter  thans niet,  gelijk  op  de NM  27—33,  met  eeneK,  maar met  eene  C  
 aanvangt.  Het  omschrift,  bevattende  den  naam  der muntplaats,  is weder.- 
 fr   METVLLO. 
 Z.  Weegt  1,6  w.  èn  bevindt  zich  in  onze  Verzameling. 
 Zoude deze munt,  het meerdere  gewigt,  enz.  in  aanmerking  genomen,  soms  
 van  eenen  lateren Vorst,  eenen  anderen Karel,  kunnen  zijn? 
 N°  85,  waarvan  de  vz.  zeer geleden  heeft  en  afgesleten  is ,  heeft  op  die  vz.  
 nog  sporen  van  een  naar  de  regterzijde  gekeerd,  met  een  band  omgeven, Vor-  
 stenhoofd;  het  krijgskleed  is  op  den  schouder  nog  zigtbaar.  Van  het  omschrift  
 is 'alleen  nog  te  bespeuren : 
 KARLVS  . . . . 
 Op  de  kz.  ziet men  twee  aambeelden boven  elkander  geplaatst  en wel  met  de  
 bovenzijden  naar  elkander  gekeerd.  Een  bolletje  of punt  scheidt  de  beide  stuk-  
 ken.  Aan  hunne  zijden  vertoonen  zich  twee  munthamers  met  de  sielen  naar  
 boven  en  in  naar  elkander  gekeerde  rigting.  Het  omschrift  is:  
 fr   METALLA  GERMAN  
 d.  i.  De  bergwerken  van Duitschland. 
 Z.  Weegt 1,4 w. en bevindt zieh in de Verzameling van ’s Rijks Munt te Utrecht. 
 Reeds onder de-Romeinen werden hoogst waarschijnlijk  eenige Duitsche mijnen  
 bewerkt.  Wij  lezen  toch  bij  tacivus  in  zijne  Annales X I,  20  (in  de  2e  eeuw  
 na  Christus  gesehreven),  omirent  zekeren Curtius  Rufus :  » qui in  agro Mattiaco  
 recluserat  specus  quaerendis  yenis  argenti.v  De  Mattkken  nu  woonden  bij  
 Wiesbaden,  en  onder  ayer Mattiams moet het Taunus-gehergte verstaan worden.  
 Onder  de  Fränkische monarchie  vindi men  de  eerste  sporen  van Koninklijke  in-  
 komsten  uit  bergwerken,  zoo  als  b.  v.  van  eene  omstreeks  het  jaar  635  gedane  
 schenking  van  Koning  Dagobert  aan  de monnikem  van  St.  Denis,  waarin  hun  
 uit  het  gedolven  lood  jaarlijks  3,000  ponden  ten  behoeve hunner  kerk  geschon-  
 ken  worden.  Ook  vindt  men  daaromtrent  het  een  en  ander  in  het Capitulare  
 van  Karel  den  Grooten,  de  vil lie  regiis  (baluzius,  T.  I I ,  act.  JS2,  p.  832).  
 Doch  het  blijkt  niet  uit  de  voorhandene  stukken,  dat  er  ten  tijde  van  dezen  
 Vorst  in  Duitschland  andere mijnen  dan  van  ijzer  en  lood bewerkt  werden.  De  
 eerste  ontdekking  van  zilvererts  in  het  Hartzgebergte  klimt  niet  hooger  dan  het  
 jaar  968,  alzoo  ruim  eene eeuw  na Karel  den  Grooten.  Maar  er  wordt  dikwerf  
 uit het  lood  zilver  gescheiden.  Zilver  zal  er  dus  ook in de dagen van dezen Vorst  
 gewonnen  zijn,  voor  zoo  verre  het  in  de  loodmijnen gevonden werd.  Zulks blijkt  
 vooral  uit  een  Capitulare,  waarbij  den  bewerkers  van  het erts emstig aanbevolen 
 17*