
 
		het  leger  der  Kruisvaardors  kwam  men  uit  Bulgarije  eindelijk  te  Philippopolis.  
 Het  was  van  daar,  dat  de  Keizet  eenen  brief  aan  zijnen  zoon  Hendrik,  den  
 Roomsch-Koning,  zond,  om  aan  dezen  mededeeling  van  zijne  lötgevallen  te  
 doen,  en  hem  te  verzoeken  de Geestelijkheid  dringend  uit  te  noodigen  om  toch  
 vurige gebeden  ten  hemel op te  zenden  voor den  goeden  uitslag  der  gevaarlijke  
 onderneming.  De  Utreohtsche  Kanunnik  h e d a   in  zijne  Historia  Ultrajectina,  
 älsmede  de  schrijver  van  het  Groot  Charterhoei,  r.  van mieris,  deelden  ons  
 dezen  brief  nit  de  Archieven  van  het  Utreohtsche  Bisdom mede  (1).  Nadat  
 Brederik met  het kruisleger,  na  het  uitstaan  van  onnoemelijke  eilende  en  dni-  
 zende  gevaren,  eindelijk  in  het Heilige Land aangekomen was, wachtte hem daar  
 strijd  en  eilende  van  anderen  aard.  Ioonium  werd  stormenderhand  genomen.  
 Nu  kwam  men- in  het  land  van  den  bevrienden  Ohristelijken  Koning  Leo  van  
 Armenie.  Daarna rustte men  körten  tijd  te  SeleUcia.  Van  daar brak  het  leger  
 op  den  10  Junij  1190  weder ep.  De Keizer was om redenen in  de achterhoede,  
 doch  daar er vertraging  in  den  togt  ontstond,  wilde  hij,  om  <jrde op  de  zaken  
 te  stellen,  zieh  naar  de voorhoede begeven.  Ben  brag over  deh Calyeadnus was  
 te  smal  voor  de menigte;  de Keizer  sprong  te paard in  de  rivier, maar deberg-  
 stroom  sleepte hem  eensklaps voort en’hij  kwam-niet  dan  levenloos  uit  de  wa-  
 teren  weder  te  voorschijn.  Ben  onedndige  jammer  vervulde  het  leger. 
 Eeoigzins  anders  over  het  uiteinde  van Keizer Brederik  luidt  het  verhaal  van  
 een  tijdgenoot, opgenomen  in  u r s t it z   Scriptares Hemm Germanicarum  (2)u  Het  
 Vorsteläjke  lijk werd naar Antioehie  vervoerd ¡en daar met luister tsr aairde besteld. 
 Gedurende  zijne  30jarige regering  heeft  deze Vorst,  die  met groote hoedanig-  
 heden  van  ziel  en  ligehaam  was  toegerust,  het  deel  van  zijn  üitgesirekt  Rijk,  
 dat  thans Nederland  heet,  indien  ooit,  dan  toch  zeer zelden  bezocht.  De  ge-  
 schiedkundige  bremnen  uit  die  dagen  vloeijen  zeer  schaars. 
 Gelijk wij  vroeger opmerkten,  maakteo,  gedurende de aanhoudende beroerin-  
 gen  in  het Rijk,  de  groote  Leenmannen  zieh  tneer  en  meer  omaf hankelijk  en 
 (1)  Zie  h e d a ,  p.  178—180,  en  v a n   m i e r i s ,  X,  125,  126. 
 (2)  Pars,  I,.pag.  560  s e q q . ;  herdrnkt  in  v a n   m i e r i s ,  Groot  Charterhoek,  Deèl'T,  
 p.  127,  128.  ’ 
 sloegen,  onder  anderen,  ook  eigen munt,  d.  i.  de  zoodanige  waarop  ’s Keizers  
 beeldtenis  niet: aangetroffen  wordt.  Zoo  vinden  wij  onder  Frederik’s  regering  
 in  Braband munten  van  de  Godfrieden  (1);  in  Gelderland  die  van  Gerhard  II  
 en  Otto  I  (2);  in  Holland  die  van  Dirk VI  en  Floris  III  (3),  enz,  Zelfs  de  
 Bisschoppen  van  Utrecht  hadden  zieh mede  in  die  dagen  ontslagen gerekend om  
 de Keizerlijke beeldtenis,  al ware het ook maar aan eene zijde van hunne munten,  
 te  vertoonen.  Men  zie  sleohts  de  geldstukjes  van Herman, Godfried en Boude-  
 wijn  II  (4).  In  Friesland  schijnl men  zieh  in  die dagen van vreemd (Hollandsch,  
 Geldersch  en  Utrechtsch ?)'  geld  bediend  te  hebben,  even  als  in Overijssel  en  
 Drenthe,  met uitzondering  van  het  Graafechap  Kuinre  en  de Heerlijkheid Koe-  
 verdeh,  die : eigen  munt  kunnen  aanwijzen  (5). 
 De  stad  Groningen  begon  niet  lang  na  dezen  tijd  mede  afoonderlijk  geld  
 te  slaan  (6)i,  ,7iw,ia 
 Terwijl zelfs  de  in  het  eigerilijke Duitsohland  vervaardigde munten van Keizer  
 Frederik  zeer  zeldzaam  en  weinig  talrijk  zijn,  vonden wij  er  slechts  eene,  die  
 door  de Numismatici  aan hem  wordt toegekend,  die  binnen  de  grenzen  van  het  
 tegenwoordige  Nederland'  geslagen  is  geworden,  en  wel,  gelijk  uit  de keerzijde  
 blijkt,  te  Maastricht, 
 Wij  beeldden  haar  af op  PL  XIX. 
 Op  de  vz.  ziet  men  een  links gekeerd  Keizerlijk  borstbeeld  met  de kroon  op  
 het  hoofd,  houdende  in  de  regterhand een kruisschepter;  in de andere, naar het  
 schijnt,  een  tak.  Op  de  kz.  vertoont-zich  de  regt  opstaande  sleutel,  waarin  te 
 (1)  Zie onze  Munten  der Hertogdommen  Brahand  en  Zimburg,  Pi.  III. 
 (2)  Zie ooze  Munten  der Graven  en  Herzogen  van  Gelderland',  PI.  I. 
 (3)  Zie onze  Munten. der GraafscJiappen  Holland-en  Zeeland,  Pi.  I. 
 (4)  Zie ze  afgebeeid  in  onze'  Munten  der  Bisschoppen,  van  de Heerlijkheid  en  de  Stad 
 Utrecht,  PL  V -en  VI. 
 (5).Zie  onze  Munten  der  Heeren  en  Steden  van  Overijssel',  PI.  I.-  De  mnnten  van  
 Koeverden, komen  voor  op  onze' Platen  XXI  en  X XI j  der  Munten  van  Friesland,  Groningen  
 en  Drenthe.  , 
 (6)  Zie  het  afgebeeM  op  PL  V ili  en  XVIII  onzer  zoo  even  aangehaalde  Munten  van  
 Friesland,  Groningen  en  Drenthe.