
 
		zijde waren,  tamelijk wel gelnkte,  en  middelerwijl  zoowel  in  Opper-Italië  te®en  
 Mathilde,  als  in Beneden-Italië  tegen  Robert  Guiscárd,  die  dasr  de bondgenoot  
 en  leenman  des  Pausen  was,  oorlog  te  voeren.  Het  gelukte  hem  ook  steeds  
 meer  terrein  te  winnen,  en  toen  hij  in  1083  vóor  de  derde  keer  voor  Rome  
 verscheen,_nam  hij,  na  eene  insluiting  van  zeven  maanden,  dat  deel van Rome,  
 hetwelk  de  stad  van  Leo  heet,  met  de Pieterskerk,  in,  en  dreef Gregorius  in  
 den  Engelenburg  terug,  die  toen  nog  de  toren  van  Crescentius  genoemd werd.  
 De Romeinen,  den  langdurigen  oorlog  en  het gebrek moede,  verlangden  naar  
 vrede,  en  drongen  er  bij  Gregorius op  aan  om  zieh met  Hendrik  te  verzoenen,  
 en  deze  bood  zelf de  hand  daartoe.  Met  zijne  schranderheid  had  hij  zieh  den  
 weg  tot  zulk  eene  verzoening nog  steeds  open gehouden ;  de tegen-Paus Clemens  
 was  nog  altijd  niet  gewijd;  nog  kon  Hendrik  hem  laten  slippen,  wanneer  Gregorius  
 daardoor gewonnen  ware;  hij  bood  thans  aan  de  Keizerskróon  van  Paus  
 Gregorius  aan  te  nemen  en  hem  als  den  regtmatigen  Paus  te  willen  erkennen.  
 De  scheuring  der kerk,  even  als  die van  het Duitsche Rijk,  zoude daardoor hebben  
 opgehouden,  en  alle  vrienden  van  Gregorius  drongën  bij  hem  aan om toe te  
 geven.  Doch  zijne  trotsche  ziel  kon  tot  zulk  eene  verootmoediging  niet  beslui-  
 ten ; want  duidelijk ware  in  dit  geval  de  zege  aan  Hendrik’s  zijde ;  hij  had met  
 de  wapenen  zijne  erkenning  en  krooning  afgedwongen.  Gregorius  verklaarde,  
 dat hij  zieh met Hendrik  over  niets  kon  inlaten,  vóórdat  deze  zieh met de  kerk  
 verzoend,  zijne  fouten  erkend  en  de  vergeving  zijner  zonden  van hem verkregen  
 had.  Er  werd  nog  een  tijd  lang over  en  weder  ohderhandeld ,  totdat  de over  
 het  tegenstreven  des  Pausen  ontevredene  Romeinen  den Koning Hendrik  hunne  
 stad,  tot  aan  de  door  Gregorius, bezette  Engelenburg,  openden.  Op  den  20  
 Maart  1084  betrok  Héndrik met  Paus  Clemens  het Lateraan;•'de'laatste  werd  
 nu  door  de  Romeinen  volgens  de  gebruikelijke wijze  gekozen  en  in  de  Pieterskerk  
 gewijd,  en  hij  kroonde  op  het  Paaschfeest  Hendrik  en zijne geinalin Bertha  
 met  de  Keizerlijke  kroon.  Nadat  Hendrik  alzoo  zijn  doel,  hoewel  niet  door  
 Gregorius,  gelijk hij  gewenscht  had,  bereikt  had,  verliët hij  in' den  beginne van  
 Mei Rome weder,  en  liet  de  belegering  van  den Engelenb'urg  aan  de Romeinen  
 over.-  Doch  dadelijk  na  zijn  vertrek  verscheen  Hertog  Robert  Guiscard  met  
 zijne Noormannen  tot  bevrijding  van  den  Paus.  De  Romeinen  stelden  zieh  tot 
 tegenweer  in  staat,  doch  Robert  trok  de  stad  om,  drong  en op  eene  siecht  be-  
 vestigde  plaats  in,  en  gaf nu  het  ongelukkige  Rome  ter  plundering aan de wilde  
 Noormannen  over.  De  stad werd  vreeselijk  verwoest;  ja  de vlammen  verteerden  
 een  zoo groot  deel  van  het  oude  Rome,  van  het  Amphitheater  van  Vespasianus  
 (dat  bij  deze  gelegenheid  een  reusachtige  bouwval  werd,  thans  het  Colosseum  
 of Coliseum  geheeten)  tot  aan  het  Lateraan  toe,  dat  het  van  dezen tijd  af groo-  
 tendeels woest  gebleven  is;  de  heerlijke  gedenkteekenen,  die  door  Gothen,  Herulen  
 en Wandalen  gespaard waren  gebleven,  lagen  in  puin;  de  bevolking  trok  
 zieh meer  in  het  vroegere  Campus  Martius  bijeen.  Vele  inwöners werden gedood  
 of gevankelijk weggevoerd  en  tot  slaven  verkocht.  Gregörius,  die  zieh  aan den  
 haat  der  Romeinen  niet  prijs  wilde  geven,  trok  met  de Noormannen  naar Be-  
 neden-Italie  in  het  klooster  Monte  Casino,  en  van  daar  naar  Salerno,  waar  hij  
 den  25 Mei  des  volgenden  jaars  1085  overleed.  Op  zijn  sterfbed  hief hij  den  
 ban  nog  op  van  allen,  die  hij  daarin  gedaan  had,  met  uitzondering van Koning  
 Hendrik  en  den  tegen-Paus  Clemens,  en  zijne  laatste woorden  waren:  //Ik heb  
 geregtigheid  liefgehad  en  goddeloosheid  gehaat;  daarom  sterf ik in ballingschap.»  
 De  geschiedenis  kan Paus  Gregorius  het  getuigenis  niet  onthouden  dat hij,  volgens  
 zijne  opvatting.  der  wereld  en  van  hare  behoeften,  met  alle  kracht,  met  
 standvastigheid  en  opoffering  voor  het  welzijn der menschheid heeft willen zorgen.  
 Hoe  verre  hoogmoed  en  heerschzucht,  die  zijnen  geest  niet  vreemd waren,  in  
 enkele  daden  Zijne  schreden  gerigt;  hoe  ver  zij  hem  verleid  hebben  om  hier  en  
 daar  den  regten  weg  te  verlaten  en  list  en  bedrog  te  hulp  te  nemen;  hoe hoog  
 alzoo  zijne  Ware  zedelijke  waarde  gerekend  moet  worden,  dit  is  in  eenen  van  
 partijschap,  gewelddadigheden,  list  en  verraad  veelzins  vervulden  tijd  zeer  
 moeijelijk  te  bepalen.  Doch  daarin  stemmen  zoowel  de  aanhangers  als  de  tegen-  
 standers  van  Gregorius  overeen,  dat  er  een  sterke  wil  en  een  zeer  krachtige  
 geest  in hem  gevonden  werden.  En  deze  geest  woonde  in  een  overigens  onaan-  
 zienlijk  ligehamelijk  hulsel;  want  van  gestalte  wa3  hij,  yolgens  de  schildering  
 zijns  levensbeschrijvers,  klein  {statura ¡pusillus). 
 Het  oordeel  over Gregorius  aan  de eene  en over Keizer Hendrik aan de andere  
 zijde  is  des  te moeijelijker,  omdat  de  geschriften  van  dien  tijd,  die  tot  ons  ge-  
 komen  zijn,  grootendeels  tot  de  eene  of de  andere  partij  behooren,  en  in hunne