Auéulfo monetario, een onzin, of, om beter te spreken, íets belagchelijks zoude
zijn, zoowel met bet oog op die tijden ais op de onze, Hoe toch zoude men
zieh kunnen gaan veibeelden dat het bij een verantwoordelijk ambtenaar zoude
kunnen opgekomen zijn om zieh zelven eene overwinning toe te wenschen ? Me«
zal ons misschien antwoorden, gaat de Heer d u c h a b a is voort, dat, daar in het
omschrift onzer munt de woorden AVDVLFVS en FRI8IA van elkander onaf-
hankelijk zijn, het ook zoude kunnen gebeuren datdie van de kz. mede onder-
ling niet in feetrekking behoeven beschouwd te worden ; dat Victoria eene alge-
meene uitdrukking is en Audulfo de naam' van eenen ambtenaar, Wiens titel
daaronder verstaan wordt, en dat de Muntmeesters gewoonlijk de geldstukben,
die zij vervaardigden , teeikenden, door zieh van de® ablativus te bedienen. Hoewel
deze bewering fraai schijnt, meent d u c h a b a is , onzes inziens teregt, dat
zulk een beweren niet in ernst kan volgehouden worden, wanneer men op de
boven reeds aangehaalde voorbeeMen let.
Ons sohiet dus over den tijd zijner regering te bepalen:
Doch a b Ais meende' dat men den »aam Audulfus elders niet aantreft, rnaar
de onderzoekinge® van Dr. sökstemann wijzen op onderscheidene plaatsen in
Bernard v. Troyes (uit de 9e eeuw) op den Codez Laurishamensis fuit de' 8“
eeuw), eindelijk op het Vita Leodegarii, waar deze naam hehhaalde malen, dbch
als die vau een bijzonder persoon, voorkomt. MaaT wij hebben “hier te doen met
eene® Vorst Audulfus, warnt zulks blijkt geheel uit den tooi van zijn hoofd. Het
naar de regterzijde gekeerde profil heeft een zeer aöfiek (archaisch) uiterlijk ; men
zoude het houden v om een »borktbeeid van 3ustinus of Jnsttinianus, zoö -als het
ons wordt afgebeeld op de in Gallië vervaardigde barbaarsehe trientes setlidi of
tiers de sol d’or, die op hare keerzijde het Vidtoriebeeld dragen, en waarvan de
omsuhriffien, die uit onzamenhangende letters bestaan, enleesbaar zijn: Deze
Stnkken klimmen baarblijkehjk tot het begin: der ße eeuw 'op. Doch, Indien
men, aan den anderen kant, het kruis, dat zieh'op de kz. bevindt, in-aamner-
king neemt, deszelfs vorm en 'de twee letters, die het zinnebeeld van het Christendom
uitinaken, en die aan de zij armen van dat kruis hangen, leidt dit alles
om ons te doen denken dat onze munt niet ötrder kan zijn dan de trjdfed vaù
Mauricius Tiberius (582—002) ; want indien inen úl ,''zegt d u c h a b a i s , öp eenige
koperen munten onder'Constantijn en zijne zoons geslagen, het laharum, tusschen
de letters A en 11, aantreft,, is het eerst tegen het einde der 6e eeuw,
dat het gebruik Haarvan als munttype algemeen wordt,
Ook de omschriften geven ons eenige tijdrekenkundige bewijzen aan de hand,
die men wel in acht moet nemen. Wij hebben gezegd dat men op een zeker
getal trientes van Clotarius HI leest Victoria Chlatarii, en het, is opmerkelijk
dat, na den dood van dezen Vorst, niets diergelijks meer in de omschriften der
munten gevonden wordt. Clotarius II nu stiert in 628* De Oostgothische
Köningen, die op hunne koperen munten schreven Victoria principóme n Floreas,
semper, te weten Theodahatus en Witiges, leefden de eerste van het jaar 534 tot
535, en de tweede van dien tijd tot het jaar 540, en de Koning van Austrasië,
Theodebert, van 534 to t.548.
Als men dan, na alle deze daadzaken, bij analogie gaat redeneren, schijnt het
den Heer d u c h a b a is geenszins onjuist toe daaruit af te leiden, dat de tijd
der regering van Audulfus in Friesland kan bepaald worden tussehen de jaren
534 en 628. Wij zullen later de bewijzen bijbrengen, waarom wij het met
wijlen dezen hoogst verdienstelijken geleerde volkomen eens zijn.
Met zeer goeden uitslag heeft men zieh in de' laatste jaren veel bezig gehouden
met de hepaling der innerlijke waarde van de door de Merovingische Voxsten
geslagene gouden en zilveren munten; uit de over deze belangrijke zaak aan het
licht gekomene verhandelingen blijkt het, zoo als de Heer g u cr ard heeft aan-
gewezen, en wel met behulp van eene zeer naauwkeurige weging der verschil-
lende stukken, dat de sol d’or, ia gebruik onder de Merovingische Köningen,
72 greinen hield, de semis 36 en de triens 24. Latere nasporingen, de naauw-
keurigheid van het onderzoek diens Heeren bevestigende, hebben daarenboven
nog aangetoond dat zoowel in Gallië, als in de overige dcelen van het Romeinsehe
gèbied, sedert de hervorming in het muntwezen, die door Constantijn den
Grooten werd daargesteld, tot aan Mauricius Tiberius, de sol d’or 84 greinen
woog, de semis 42 en de triens 28 (24 is bij den Heer d u c h a b a is eene druk-
fout), en dat eerst onder dezen lautsten Keizer zieh het nieuwe stelsel vertoonde,
dat eenen aanvang schijnt genomen te hebben te Marseille, of zieh ten minst-e
het eerst in deze stad heeft doen kennen, en dat daarenboven de grenzen van