
 
		Rijn optrekkende,  naar  het pude  eerwaaídige Mentz,  om de  zalving en krooning  
 te  vieren.  De Koningin-weduwe Kunigunde,  die  de Rijkskleinodien, de  kroon,  
 het  zwaard  en  de  heilige  Ians,  tot  dus  verre  in  bewaring  gehad  had,  verscheen  
 en  gaf  ze  ten  behoeve  der  feestelijke  handeling  over. 
 Toen  de  togt  in Mentz  naar  den Dom  ging, waar de Aartsbissdhop Aribo den  
 verkozen Koning wachtte,  traden  eenige  mannen  uit  de  lagere  volksklasse met  
 hunne  klagten  naar  hem  toe.  Koenraad  stond  stil  en  hoorde  ze  aan.  Eenige  
 Bisschoppen  herinnerden  hem,  dat  de  heilige  handeling  in  de  kerk  op  hem  
 wachtte,  doch  hij  antwoordde:  » Het  is mijn ambt  om  geregtigheid  te  doen, en,  
 een  man,  die  de  inspraak  van  zijn  geweten  volgt,  aarzelt  geen  oogenblik  Om  
 ieder  oogenblik  te  doen  wat  alsdan  gedaan  moet  worden.  Als  ik,  gelijk  gij  
 zegt,  mij  naar  de wijding moet  spoeden,  moet ik juist des te bedachtzamer mijne  
 schreden  op Gods werk  laten  steunen,  hoe meer  ik  inzie  dat  ik een moeijelijken  
 post  te  gemoet  ga.»  —  Deze  treffelijke  woorden  vervulden  alien  met  vrolijke  
 hoop,  en  eene  der  eerste  daden  van  Koenraad,  nadat  de  wijding  en  krooning  
 te Mentz  plaats  had  gehad,  was,  om  naar  Aken  te  gaan  en  op  den marmeren  
 troon  van  Karel  den  Grooten  regt  te  spreken  en  zieh  met  de  geestelijke  en  
 wereldlijke  Vorsten  over het  bestuur  des  Rijks  te verstaan.  Reeds-bij deze eerste  
 daden  betoonde  Koenraad  zieh  een  dier  zeldzame  mannen,  die  tot  regeren  geboren  
 zijn,  nademaal  zij  de  ontwikkelingen  van  den  tijd  in  hét  groot  Omvatten  
 en  de  kunst  verstaan  om  aan  deze  eene  bepaalde  rigting  voor  de  toekomst  te  
 geven.  Het was  thans  de  post  van  eenen Duitschen Koning,  die  het Koninklijk  
 aanzien  weder  op  vaste  grondslagen  wilde  vestigen,  om  de  te  stoute  eerzucht  
 der groote  vasallen te  breidelen.  Deze  groote  leenmannen  hadden  zieh reeds ebne  
 aanzienlijke magt  verworven,  het  grootste  deel  van den geringeren  adel Van  zieh  
 afhankelijk gemaakt,  den  stand  der gemeene vrije lieden bijna geheel onderdrukt,  
 nademaal  zij  ze  gedwongen  hadden,  zieh  als dienstmannen onder  hunne béscher-  
 ming te  plaatsen;  en  zoo  konden  zij  met  hunnen grooten  krijgsstoet den Koning  
 zelf onder  de oogen  zien,  wanneer  hij  hunne  aanmatigingen  wilde  te  keér  gaan .  
 Een  stand  van  vrije  grondbezitters  en  landbouwers,  waaruit  de  Köningen  en  
 Vorsten  thans  de kern  van  hunne  gewapende  magt  ontleenen,  bestond  er  bijna  
 niet me«;  wanneer  de  Koning  geene  zeer  Sterke  troepenmassa  uit  zijn  erfland 
 bezat, —  en Koenraad  was  geen  der  magtigste  Vorsten  des  Rijks — hing hij  
 af  van  de  goede gezindheid der groote leenmannen;  hij was  in  de  ongelukkige  
 Stelling,  om zieh of door gunsten en geschenken, of door toegevendheid, eene partij  
 onder  de Grooten  des Rijks  te moeten maken.  Koning Koenraad was echter van  
 het  denkbeeid,  dat  de ware:kracht  van  een Vorst  niet  in  eene  partij  ligt, maar  
 in  de  liefde,  den  eerbied  en  de gehoorzaamheid van  het geheele volk, dat in hem  
 den  beschermer  van  het  regt,  de  orde,  de  veiligheid  naar  binnen  en buiten ziet.  
 Daarop  zocht  hij  het  grootste  gedeelte  der  lagere Ridderschap ,  in wier  armen  
 de  kracht  des  legers  bestond,  daardoor  te  winnen,  dat  hij  verordende,  dat de  
 leengoéderen,  welke  de  vaders  bezatpn,  niet  naar willekeur aan de Zonen konden  
 ontnomen  worden;,  en  alzop  droeg  hij  de  erfelijkheid der leenen, welke de groote  
 leenmannen  zieh  reeds  zpo  goed  als  toegeeigend  hadden ,  op  de  kleinere  leenen  
 over, welke  door  de Grooten als aehterleenen uitgegeven werden; daardoor maakte  
 hij  de  groote menigte .van  oorlogslieden  veel  onafhankelijker.  Zij  waren  nu  van  
 zelf trouwe  aanhangers  der Koninklijke magt,  die  ze  in  hun erfregt beschermde.  
 Even  zoo  toonde  Koenraad  zieh  den  burgers  der  steden  genegen,  wier  regten  
 hij  beschermde  en. wier  nijverheid  hij  bevorderde.  Deze  maatregelen,  welke  den  
 grondslag, vap Koenraad’s wijze  van  bestuur  uitmaakten,  zijn  het rigtsnoer  voor  
 het  geheele  Salische Koningsgeslacht  geworden ;  de  steden  en  de geringere leen-  
 adel  zijn  hunne  getrpuwe  aanhangers  tegen  de  overmagt  der groote Vorsten ge-  
 weest ,  wier, verdeemoediging  het  doel van  dit geslacht was;  en bijaldien niet zeer  
 ongelukkige  tijdsomstandigheden  onder  den  derden Keizer  van  dit  Huis  plaats  
 gegrepen  hadden ,,  en  ware  niet  uit Romie  hpt Koningschap  in  Duitschland  op  
 het  heftigst  aangetast geworden,  zoude het, volgens alle menschelijke berekening,  
 veel  vroeger  versterkt  zijn  geworden,  en  de  overmagt  over  alle geweld der Grooten  
 verkregen  hebben,  gelijk  zulks in  Erankrijk  plaats heeft gegrepen.  De Duit-  
 schers  zouden  dan  eenen  anderen  inhoud  hunner  Rijksgeschiedenis  hebben  als  
 die  van  den  strijd  tusschen  de  Koninklijke  magt  en  de  onafhankelijkheid  der  
 Vorsten  en  de  zegepraal  der  laatste. 
 Het  is  te  bejammeren  dat  er  geene  beschrijving  van  het  uiterlijke  van Keizer  
 Koenraad  bestaat;  slechts  zijne  daden  en  de  groote  achting  zijner tijdgenooten  
 getuigen  voor  de  kracht  van  zijnen  geest,  waarmede  zijne - ligchaamsgedaante