der vier lijnen langer is dan de drie overige. Aan deze bovenste lijn slmten
zieh twee kromme, symmetrisch geplaatste, parellijntjes, die zieh naar den rand
der munt uitstrekken, en in 't midden drie bolletjes, twee en een, bevatten.
Binnen het vierkant, zoo even vermeid, ziet men om een bol af cirkel van boven
weder twee T’s; van onder even zoo vele schuins geplaatste Fs. In den rand
der munt vertoonen zieh sporen van letters.
Z. Weegt 1,2 w.; werd in 1842 met vele Karolingische munten van Bepijn,
Karel den Grooten, Lodewijk den Vroomen en Karel den Dikken (?) te Wijk
bij Duurstede geyonden, en is indertijd door ons, met vergunning van den toen-
maligen eigenaar, den Heer J. h . b a lfo q rt , geteekend geworden.
Het oude Dorestadus, later door Wijk bij Duurstede vervangen, was, gelijk
bekend ia, een belangrijk emporium of koopstad in den aanvang der middel-
eeuwen, die door den middelrijamond handel met Engeland dreef. Ook Domburg
was in gedurige betrekking van handelsgemeensebap met gemeid land.
Geen wunder dus dat deze Angel-Saksische munten op gemelde plaatsen Dorestad
eu Domburg in meer of min aanzienlijken getate gevonden zijn geworden. Ook
in Engeland komt dit muntje in verzamelingen voor. Zie hawkinb Silver Coins
of England, N° 37.
N° 55, van veel ruwer bewerkihg, heeft op de vz. weder het gekroonde,
regts gekeerde borstbeeld; «an de benedenzijde vertoonen zieh de knoppen van
het schild. Het omschrift bestaat uit zes Angel-Saksische letters.
Op de kz. weder een parelvierkant, met kruisje aan de bovenzijde en inwendig
andermaal in het midden met een cirkelrond, omgeven door T’s en schuins geplaatste
I ’s (deze vier thans echter in omgekeerde rigting). Aan de* buitenzijde
vertoont zieh slechts één flaauw spoor eener letter.
Z. Gevonden te Domburg, berust in de Verzameling van het Zeeuwsch Genootschap
en werd afgebeeld door den Heer rbthaan macaró in zijne Eerste
Verhandeling, Pl. H , N° 41.
N° 56 heeft eene groote verandering op de vz. ten opzigte van den vorm van
het hoofd. Was op al de laatst beschrevene munten het oog door een enkel
punt aangewezen, thans is dat aangezigtsdeel in deszelfs lengte in plaats van
en profil afgebeeld ; iets wat, gelijk men ziet, eenen grooten misstand veroorzaakt.
Het verraadt dan ook de kindschheid der kunst. Het zelfde is bet geval met
de afheelding van het oog in het borstbeeld van Pallas op de tetradrachmen en
draohmen van het. oude Athene ; eene wijze van afbeelding, welke men niet alleen
in den oud&ten tijd ¡bezigde, maar ook later, naar het schijnt, uit een gods-
diehstig beginsel nog lang schijnt volgehouden te hebben. Men kan deze munten
in vrij groot aantal, onder anderen, beschoüwen in het Munt- en Penningkabinet
der Leidsche Hoogeschool.
Het borstbeeld dan op de vz. van N° 56 heeft een diadeem of iets dergelijks
om het hoofd; vóór hetzelve, naar het schijnt, de letter A, en van achter een
parelrand, die, terwijl het geheele veld van den Stempel niet afgedrukt is geworden,
wel het gansche borstbeeld omgeven zal hebben.
Op de kz. ziet men, mede ten gevolge der slechts gedeeltelijke afstempeling,
drie zijden van bet parelvierkant. Daarin een cirkelrond met punt of bolletje in
het midden ; aan drie zijden is dat cirkelrond door in bolletjes eindigende kruisjes
omgeven, terwijl de vierde plaats door drie- symmetrisch geplaatste bolletjes in-
genomen wordt. Aan de buitenzijde van het vierkant vertoonen zieh eenige
figuurtjes, die althans niets van letters hebben.
Z. Mede te Domburg gevonden, in de Verzameling van het Zeeuwsch Genootschap
berustende, en afgebeeld door macaró op Pl. I I , N° 48, van zijne
Tweede Verhandeling.
N° 57 zal, even als eenige volgende, wanneer verre de meeste der vorige
door Angel-Saksers misschien in Engeland geslagen zijn geworden, en door den
handel in Eriesland, te Wijk bij Duurstede : (door den middelrijnmond, die te
Katwijk tot in of nog na de 9e eeuw bruikbaar was) en te Domburg bij de in-
gezetenen van het toenmalig Nederland, gelijk wij zoo straks reeds vermeldden,
in gebruik zijn gekomen; wanneer de vroegere dan, zeggen wij, in Engeland
vervaardigd zijn geworden, zoo is N° 57, en zijn verre de meeste der volgende,
stellig op het vasteland van Europa, en wel gedurende de regejring van den
Merovingisoh-Frankisehen stam geslagen geworden. Het geheel der voor- en
keerzijde toont ten stelligste aan, dat wij hier met Fränkische munten te
doen hebben. Het kruisje toch op voor- en keerzijde heeft den zelfden vorm als
de kruisjes op de gouden munten der Köningen van den Merovingisehen stam.