
 
		waken;  hij  zoude  de  sterke  kasteelen  ep  alle  heuvels  en  bergen,  die  hij  tot  
 verderf  der  Saksers  gebouwd  had,  siechten;  hij  zoude  de Saksische  Vorsten,  
 wier  goederen  hij  zonder  regt  en  vonnis  genomen  had,  schadeloos; stellen;  het  
 land,  waarin  hij  sedert  zijne kindschheid  in  overdaad  en  lediggang  geleefd had,  
 eindelijk  eens  verlaten,  en  zijn  hofleger  naar  andere  dedlen  des  Rijks  overbren-  
 gén ;  de  sleohte  menschen,  die  hem  en  het Bájk  door kwade  raadgevingen  ten  
 verfferve  gebragt  hadden,  van  zieh  verwijderen  en  in overleg met de Bijksvotsten  
 treden;  de  dwaasheden  en  schanddaden,  waarmede  hij  zijne  jeugd  bevle'k-t  had,  
 eindelijk  op  zijnen  rijperen  leeftijd  laten  varen.  Wilde  hij  dit  aíles  bekioven,  
 zoo  zonden  zij  hem  verder  als  hunnen  Koning dienen,  doch  sieohts  zoo  ais  vrij-  
 geboren  mannen  behoefden  te  deen;  indien  niet,  zoo  Melden  zij  den  hem  ge-  
 zworen  eed  voor  nietig en  zouden  tegen  hem  ais hunnen  vijand  en onderdrukker  
 eenen  regtvaardigen  oorlog  ve/eren.//  De  Koning  wees  de  gezantOn  veraehtelijk  
 met  een  nietsbeduidend  antwoord  af.  Hierop  rukte  het  Saksische leger niet alien  
 spoed tegen Goster ep  en  Hendrik moest  de wijk-op den  Harzburg nemen.  Ook  
 deze  werd  naauw  mgesloten,  en  reeds  hockten  de  Saksers  hunnen  vijand,  die  
 geene middelen  bezat  om  lang weerstand  te  kunnen  biéden,  Hi hbnne Piágt1 fe  
 zullén  krijgan.  Dect Hendrik wist  hen doo¡r  onderhandeimgen  eeiligzins  zerge-  
 loozer  te  maben ;  het  digte  feoschj  dat  de  beide  bergtoppen Ómgaf,  ep Welks  
 laagste  de  Harzbnrg lag,  maakte  de  bewaking  van  ieder punt moeijelijk; en zoo  
 gelukte het  den  Koning  in  eenen  donkeren  nacht  met  zijne  vertrouwdsten  over  
 de murén  van het kasteel  naar  beneden  te stijgen.  ©ríe  dagen: iartg  trek  hij,  
 onder begeleiding eens  jagers,  door  de  onherbergzaine  bestehen  en  berggroeven  
 van  de Harz,  toen  nog  alleen  door Woeste menschen bewoond, naar Thüringen;  
 het  suizen  van  den  wind -door  de  toppen  der  donkere  denneboomen,  bet  ge-  
 druisoh  van  het  opspringende verschrikte wild,  vervulden  hem • met  angst  voor  
 zijne  vervoigers;  honger  <rn  mangel  :aan  alks  behoeften  des  lévefis  kwelden den  
 door  weelde  verwenden  Koning;  drie‘dagen  duurde  de  ängstige  togt;  op  den  
 vierden  kwam  hij,  geheel  afgemat,  te  Eschwege  aan  de Werra  aan.  Vanflaar  
 begaf hij  zieh  naar  Herzfeld,  werwaarts  hij  de  Vorsten  tot  den  togt  tegeii  de  
 Polen  opontbeden had,  om ze  thans  tegen  de Saksers aan  te  voeren.- Doch deze  
 oordeelden  zióh  niet  sterk  genoeg  en  beloofden  eene grootere heirmagt tegen dfen 
 herfst.  Hendrik  begaf zieh  naar Tribuí  aan  den  Rijn  en  schreef eene  algemeene  
 wapening  door : het geheele  Rijk  uit.  Eerst  echter gaf hij nog bevel om Magnus  
 op den  Harzburg  in  vrijheid  te  stellen  en  tegen  de  70  in  Luneburg  gevangene  
 Ridders  uit  te wisselen,  nademaal Graaf Hendrik  gedreigd  had,  ze  alie  als roo-  
 vers  ter  dood  te  zullen  laten  brengen,  indien  Magnus  zijne  vrijheid. niet  her-  
 kreeg.  Deze  werd' met  een  groot  gejuieh  door  de-Saksers  ontvangen  en  stelde  
 zieh  als, Hertog  aan  hun  hoofd.  Zij  belegerden  nu  ’s Konings  kasteelen  in  hun  
 land en  slechttpn  eenige  yan  deze;  de  bezettingen, vooral die van den Harzburg,  
 verdedigden  zieh  echter  dapper,  en  de  laatste  bragt  zelfs  aan  de Gpslarers eene  
 geduchte nederlaag  toe,  doch  de Koning was  niet  in  staat  om  haar  hnlp te verschaffen. 
   Het  ongeluk, waartoe Mj  vervalien  was,  bragt  de  valschen  onder zijne  
 vrienden  tot  hiertoe,  aan  den  dag;  zijn  vroegere  opvoeder  en  voogd,  Hanna  
 van  Keulen,  zijn  zwager  Rudolf  van  Zwabeu,  de  Aartsbisschop  Siegfried  van  
 Mentz  en  anderen,  die  de  zaken  tusschen  hem  en  de  Saksers  weder  in  orde  
 zouden  trachten  te  brengen,  stelden  de  Saksers  in  het  gelijk;  ja  zij  kwamen  
 weldra onderiing overeen,  dat er een andere Koning gekozen zoude moeten worden.  
 Hierbij  kwam  nog  eene  voor Hendrik  onheilspeilende gebeurtenis.  Een zijner tot  
 op  dien  tijd  vertrouwden,  Reginger,  overigens een man van onbesproken gedrag,  
 trad  eensklaps  op  en  verklaarde  onder  eede, dat de Koning hem aangeweest was,  
 om  de Hertogen  Rudolf van  Zwaben  en Berthold  van Karinthië door sloipmpord  
 uit  den  weg  te  ruimen.  Hij  noejude  de  medebewusten  en  bood  zieh  tot  het  
 tweegevecht met  den Koning zelven  aan,  wanneer  de wetten  zuiks toelieten.  In  
 zijne  eerste ontroering  verklaarde  Hendrik openlijk  voor  het  volk:  // dat  de  zaak  
 een  verzinsel van  Hertog  Rudolf was,  en  dat  Mj,  met  ter  zijde  Stelling  van  
 zijne Koninklijke  waardigheid,  met het zwaard de onwaarheid tegen Rudolf zoude  
 staande-houden.v  Maar Ulrich  von  Kosheim,  een  trouw  dienaar  des  Konings,  
 die  door. Reginger  als medebewuste was  opgegeven  geworden ,  smeekte.den Koning  
 ,  om  niets zijner waardigheid onwaardig te   doen ;  hij  zelf wiide met  Reginger  
 kampen.  Hertog Rudolf verklaarde  echter  niet  of hij  dit  aanbod wilde  aan-  
 nemen,  maar  beriep  zieh op  een  nader  overleg  met  de  overige  Vorsten.  Men  
 scheidde  met  verbittering;  de  stemming  tegen  Heydrik  werd  steeds  heftiger;  
 de  Aartsbisschop  Siegfried  van  Mentz  riep  eene  kerkvergadering  van  Vorsten