
 
		naar  Tribur  met  de  dringendste  beden  om  toch  op  te houden ;  de bezwaren  der  
 Vorsten  wilde  hij  uit  den  weg  ruimen;  niets  zonder  hunnen  raad  doen;  zij  
 moesten  niet toelaten  dat  de  onbevlekte  glans  van  het Duitsche  Rijk  thans  door  
 een  zoo  smadelijk  voorbeeld  ontheiligd werd.  Maar alles, wat  hij  erlangde,  was  
 dat hem  een  uitstel  tot  aan  Februarij  des  eerstvolgenden  jaars  1077  zoude worden  
 gegeven.  Dan  zoude  de  Paus worden  uitgenoodigd  om  op  eenen Rijksdag  
 te Augsburg  te  komen,  ten  einde,  na  het  aanhooren  der  beschuldigingen  tegen  
 Hendrik  en  diens  verantwoording,  het  vonnis  uit  te  spreken.  Mögt  hij  voor  
 den  verjaardag  van  den  tegen  hem  uitgesproken  ban  de- bevrijding  van  dezen  
 niet  bekomen  hebben,  dan  zoude  er  zonder  uitstel  tot  de  keuze  van eenen nieu-  
 wen Koning  overgegaan  worden.  Zoo  lang moest hij  als  bijzonder persoon, zonder  
 eenig  teeken  of uitoefening  van  de Koninklijke  waardigheid,  zieh  te  Spiers  
 ophonden,  en  voor  alles  de  in  den  ban  gedane Bisschoppen  en  raadslieden uit  
 zijne  nabijheid  verwijderen. 
 Hendrik nam  deze  harde  voorwaarden  aan,  om  slechts  den  storm  des  oogen-  
 bliks  te  ontwijken, ,en  leefde  eenigen  tijd  stil  te  Spiers.  Doch in  zijne bedrijvige  
 en  verslagene  ziel  rijpte  een  onverwacht  besluit.  Om  de  gevaardreigende  hande-  
 lingen  te  Augsburg  te ontgaan,  waar  de  Paus door zijne vijanden zoude omringd  
 geworden  zijn,  wilde  hij  trachten  zieh  snel  met  dezen  te  verzoenen;  ten  dien  
 einde  brak  hij, weinige  dagen  voor  Kersmis,  in  een  zoo  harden  winter,  dat  de  
 Rijn  van  St.  Maarten  tot  April  van  het volgende  jaar  toegevrozen  bleef,  met  
 zijne  gemalin,  zijnen jongen  zoon  en  slechts  één  getronwe  bediende  van  Spiers  
 op.  Hem  ontbraken  alle  middelen ;  menschen,  wien  hij  in  de  dagen  van  zijn  
 geluk weldaden  bewezen  had, weigerden  hem  thans  alle  hulp;  eerst te Besançon  
 verkreeg  hij  van  zijnen  moederlijken  oom,  den  Graaf  van  Bourgondië,  en  in  
 Savoye  van  zijne  schoonmoeder,  de Markgravin Adelheid  van  Susa,  eenig  geld  
 en  bedienden.  Maar  de hemelhooge Alpen  met  hun  eeuwig  ijs  boden  hem  ont-  
 zaggelijke  zwarigheden  en  gevaren  te  overwinnen  aan.  Toen men  ze  beklommen  
 bad  —  de  weg  over  den  berg  Cenis  was  gekozen  geworden  —  scheen  de  togt  
 naar  beneden  geheel onmogelijk,  want  op  de  steile  en  gladde  afhellingen  be-  
 klijfde  geen  menschenvoet.  Maar  de  tijd,  daar  de  ban  opgeheven  moest  zijn,  
 dwong  tot  spoed.  Alles  moest gewaagd worden.  Gehuurde, met den weg bekende 
 bergbewoners  sleepten  de  Koningin  en  hare  vrouwen,  in  runderhuiden  gewik-  
 keld,  over  de  ijsvelden  naar  beneden;  de  mannen  kropen  op  handen  en  voeten  
 en  gleden  dikwijls  geheele  einden  naar beneden.  Eindelijk was  de  voet der  bergen  
 en weldra ook  Pavia  befeikt.  In  Italië  vond  Hendrik  eene  geheel  andere  
 stemming  dan  in Duitschland.  Hoe  verder  van  Rome,  hoe  fanatieker  Pausge-  
 zind.  De  door Gregorius  in  den  ban  gedane Aartsbisschoppen  en  Bissphoppen,  
 waaronder  ook  die  van Milaan  en  Ravenna waren,  en  vele  wereldlijke Grooten  
 van  de Keizerlijke partij,  begroetten  met  blijdschap  zijne  aankomst,  in  de  hoop  
 dat hij .met  de  wapenen  in  de  hand  het  Keizerlijk  aanzien  zoude  hersteilen;  en  
 wanneer  hij  met welberadenheid  van  deze  stemming  partij getrokken had, zoude  
 een  dadelijk  welslagen  naauwelijks  te  betwijfelen  geweest  zijn. 
 Gregorius  hield  zieh  bezig met  de  toebereidseleh  voor  zijne  reis naar Duitschland  
 en  de Rijksvergadering  te Augsburg ,  en was getroffen over Hendrik’s aankomst  
 in  Italie;  hij  begaf zieh  dadelijk  ter  zijde  in  de Apennijnen, op het sterke  
 kasteel  der Gravin Mathilde,  de  vriendin  van  den  Roomschen  stoel,  Canossa,  
 om  af  te wachten met  welk  plan  Hendrik  gekomen  ware.  Mathilde,  door  hare  
 tijdgenooten  alleen  de groote Gravin  geheeten,  was  de  rijke  erfdochter  van  den  
 Markgraaf Bonifacius  van  Toscane,  en  heerschte  in  een  groot  deel  van  Opper-  
 Italië  en Toscane  als  eene Koningin.  Zij  leefde  gescheiden  van  hären  gemaal  
 Godfried  of Gozelo  den  bultenaar,  Hertog  van Neder-Lotharingen  (de  stichter  
 der  stad Delft),  zoon  van  den  strijdbaren  Godfried  den  gebaarden,  van  wien  
 wij  boven  onder Hendrik  III melding  gemaakt hebben ;  hunne  grondbeginselen  
 en  karakters  stemden  niet  overeen;  Godfried  of Gozelo  was  voor  een  Keizer;  
 Mathilde,  gelijk  zoo  vele  andere  vrouwen,  die  voor  den  geestelijken  vader  zieh  
 in  het  stof werpen,  voor  Hildebrand.  Zij  was  eene  zeer  schrandere, met  bijna  
 mannelijke  kracht  begaafde,  zeer  beschaafde  vrouw,  die  de wetenschappen  bescherende, 
   zelve  in  ondérscheidene  talen  ervaren  was  en  in  deze de  brieven  aan  
 den  Paus,  aan  Köningen  en Vorsten  in  de  pen  gaf,  terwijl  andere Vorsten  zelfs  
 niet  in  hunne moedertaal konden  schrijven.  De Heilige  Schrift  kende  zij  beter  
 dan  vele  Bissehoppen  uit  hären  tijd,  en  putte  daaruit  troost  in  bange  oogen-  
 blikken,  die  ook  in  haar  leven  niet  ontbraken.  Innige  vereering  en  vriendschap  
 verbonden  haar  aan  Paus  Gregorius,  wiens  strengere  en meer verhevene geest de