Kamergoed zoude behouden, doch het aan de leden des Rijks kortlings ontno-
mene weder zonde teruggeven; ook dat er een algemeene landvrede zoude ge-
houden worden.// Op deze wijze van hunnen kant gerustgesteld,. zöchten de
Vorsten nu ook de eenheid des Rijks met de Kerk te herstellen.
Het inzigt over de geheele aangelegenheid der Investituur was na verloop van
tijd steeds bepaalder gevestigd geworden op het wezenlijke pnnt, waarop het
aankwam; verständige en grondig nadenkende mannen, zoowel onder de wereld•
lijken als geestelijken, badden het onderscheid tusschen de verleeüing van-het
geestelijke ambt, als zoodanig, en de beleening met wereldlijke goederen, ¡ die
daarmede verbonden was , steeds helderder erkend en wisten daardoor te Onder*
scheiden wat aan het Opperhoofd der Kerk en wat den beheerseher van het Room-
sche Keizerrijk toekwam. Het plan van Gregorius, om het verleenen van/ beide
magten aan den Roomschen stoel te brengen, en alzoo te gelijk wereldlijke en
geestelijke Leenheer in alle Christelijke Staten te worden, kon hij i het lieht van
eene scherpe afbakening der begrippen niet meer bestaan, want het greep niet
alleen de magt des Keizers, maar ook van alle Kaningen der Christenheid en alle
Vorstelijke magt, in baren wortel aan. Tot dns verre had men in de hitte van
den strijd de grenslijn niet zoo scherp getrokken; de kerkelijke ijver had alle
Investituur door de leeken als de ergste ketterij verdoemd, dewijlmen onder
hare verleening ook de geestelijke magt verstand; van de zijde der wereldlijken
kampte men tegen de aanroatiging van den Paus, die de beleening met het we-
reldlijke bezit even eens aan zieh trekken wilde, en vergat daarbij, dat hij als
hoofd ea middelpuot der kerk ten minste het regt der wijding tot de ihdogere
geestelijke waardigheden behottden moest. Hoch toen de ovrirdrijving van beide
zijden ontdekt en het onderscheid tusschen de geestelijke en wereldlijke beleening
vastgesteld was; — eh deze Verdienste moot aan velen, die overi dit on-
derwerp in dien tijd geschreven- hebben{(onder anderen de Abt Sigebort van
Gembteurs, de fiisschop Ivo van Chartres, de Abt Gedefroy van Vendome),
toogekend worden; — zoo zag ieder waarheid* en vredezoekend gemoed» dat
er een weg gevonden moest worden om den Keizer te geven wat des Keizers
was, en aan de Kerk wat Godes was. De kraeht der waarheid deed zich gel-
den, gelijk zij het; tot geluk der monsohheid, ten allen tijide gedaan heeft,
wanneer men ze met ernst heeft gezöcht en den tijd heeft afgewacht, waarin de
driften uitgewoed hadden. .
.Echter gelukte het nu nog niet met eene poging .tot vereeniging, welke in-
derdaad ten tijde der synode te Rheims, die Paus Calixtas in 1119 hield, ge-
daan werd; oök faalde eene tusschen Hendrik en Calixtas afgesprokene maar
niet tot stand gekomen bijeenkomst te Pont à Mousson aan de Maas, ten ge-
volge van wederzijdsoh wantrouwen, misschien,ook: wel;door vijandigen invloed
van den kortlings tot Legaat voor Duitschland aangestelden Adalbert van Mentz
op den Paus, en nog eenmaal werd te Rheims, in tegenwoordigheid van 427
Bisschoppén en Abten, ,die. ieder met eene brandende kaars in de hand in pleg-
tige vergadering. bijeenstonden, de vloek over den Koning Hendrik en den tegen-
Pans Gregorius uitgesproken, en bij-dezè woorden de 427 lichten ter aarde
géworpen en uitgebluscht. Dodh de meerderbéid der D ait sche Vorsten, zoowel
wereldlijke als geestelijke, had eenmaal het ernstige voornemen opgevat, dat de
vrede tnsschen het Rijk en de Kerk hersteld worden moest. Zij hadden het mid-
del gevonden, waarop zulks met inachtneming der regten van weerszijde geschieden
kan, en met vereeringBwaardige : eenheid en geduld hebben zij hun
voornemen volvoerd. Qok de Hohenstaufensehe breeders sloten Zieh aan deze
pogingen aan, en Meten'den Keizer weten, dat hij niet langer op hunnen bijstand
rekenen kon, wanneer hij niet toegaf, zoo ver het regt zrilks. eischte.
Aan den anderen kant moet Met- Paus CaHxtus tot eer gerékend worden, dat
hetbhem evenzeer omi den vrede teidoen was, geMjk zijne brieyen aandenKeizer
getuigen; en eindeUjk moet mén aan Keizer Hendrik den roem.niet ontzeggen,
dat hij, nadat hij eenmaal den vasten wil der Vorsten erkend had, om aan de
verwarring een einde te maken, hun de leiding der zaak overiiet, zonder met
de hem soms eigene hevigheid en .eigenzinnigheid in den gang der handelingen
in te grijpen.
Zoo. gesehiedde het;.dat in 1131 op eenen¡algemeenen Rijksdagte Wurzburg
eene Commissie van 12 Vorsten eerst eene week lang over den Rijksvrede zelven
zieh beraadde. Het werd wettig en onder bedreiging van de doodstraf tagen
alle verbrekers des vredes daärheen. gerigt, dat den Koning zijne Rijksregten en
inkomsten; der Kerk hare regten en goederen verzekerd:, en ontnomene-goederen