zweien, en op het Pinksterfeest, bij. den feestelijken kerkgang des Konings te
Merseburg, bij welken de aanwezige Grooten des Rijks hunne hofambten moes-
ten vervullen, den post van wapendrager uit te oefenen.
Aan dezen kant voor het oogenblik tot rust gekomen, Ondernam Hendrik in
het zelfde jaar 1013 een tweeden togt naar Italie, op welken hij in de St. Pie-
terskerk te Rome gekroond werd, doch door den onwil der Romeinen kon ook
thans de Duitsche heerschappij in Italië geen wortel vatten. >
Naauwelijks was Hendrik naar Duitschland teruggekeerd of Harduin kwam
weder uit zijne bergen te voorschijn en de oude tóestand werd hemieuwd.
Er was eene onaangename wankelbaarheid in de regering van Hendrik ; geene
zijner ondernemingen bragt iets duurzaams of heilzaams voort. Naauwelijks was
hij uit Italië teruggekeerd, of hij moest weder de wapenen tegen Boleslaus van
Polen keeren. Deze had zijnen leenpligt in den togt tegen; de Romeinen niet
vervuld, en in het gevoel van zijne schuld wapende hij zieh zoo sterk, dat Hendrik
het noodig oordeelde hem met den aanval voor te komen, Zulks ge-
schiedde in 1015, en werkelijk drong, de Koning in de eene, en Hertog Bernhard
in de andere rigting over den Oder, doch door een- misverstand' tusseheri
den Koning en Bernhard mislukte de togt, leed Hendrik’s leger zelfs groote
verliezen, rukte Boleslaus’ zoon Miesko tot aan Meissen voort , en zoude hij
die stad veroverd hebben, bijaldien zelfs niet de vrouwen kloeken weêrstand
geboden hadden.. Nadat er eindelijk in 1017 nog een togt des Konings tegen
de Polen zonder belángrijk gevolg plaats had gehad, werd in 1018 een min
voordeelige vrède gesloten. Boleslaus bleef niet alleen in het bezit van Silezië,
maar ook, hoewèl zulks niet uitdrukkelijk gezegd wordt, echter hoogst waar-
schijhlijk, ook in dat van den Opper- en Nederlausitz;
Voor deze herhaalde ongelukken aan de oostelijke grenzen- zijns Rijks vond
Hendrik vergoediiig in het Westen , naardien het hem gelukte een.erfverdrag te
sluiten niet den kinderloozen Koning Rudolf III van Bourgondië, volgens welk
dat land na den dood van Rudolf aan het Duitsehe Rijk zoude komen. Rudolf
had, even als zijne voorgangers, veel last van zijne oppermagtige Vasallen; hij
hoopte rust te verkrijgén onder de bescherming van den Duitschen Koning; in-
tusschen was Hendrik, de zoon zijner zuster Gisela, die met Hendrik, den tweeden
Hertog van Beijeren, gehuwd geweest was, alzoo zijn naaste bloedverwant.
Eerst in 1016 werd op eene zamenkomst te Straatsburg het erfverdrag gesloten
en daama, in 1018, te Mentz andermaal bevestigd. Het waren de heerlijke
landen van zuidelijk Prankrijk, Provence en Dauphiné, verder Savoye en een
deel van Zwitserland, met de groote handelsteden aan de Middellandsche zee,
Marseille en Toulon, verder Arles, Lyon, Besançon, Geneve en andere, welke
daardoor aan het Duitsche Rijk kwamen. Wel beleefde Hendrik zelf den dood
van Koning Rudolf niet , maar zijn opvolger , Koenraad II, heeft de vruchteu
van dit effverdrag geoogst.
In het gemoed van Koning Hendrik was steeds eene groote overhelling tot
rust en vroome daden, en hij werd daarin vèrsterkt door zijne bijzonder gods-
dienstige gemalin Kunigunde, dochter van Graaf Siegfried van Luzilinburg
(Luxemburg), Welke dan ook later, in 1201, doer Paus Innooentius III heilig
verklaard is geworden. Beide Oehtgenooten wedijverden in vroome stiehtingen,
waaronder die van het Bisdom Bamberg de gewigtigste is. Het sehoone land
aan de Bednitz en aan de Mein, dat ten tijde van Lodewijk, het kind, aan
den dapperen Markgraaf Adelbert van Babenberg-, toen hij in den Rijksban ge-
daan was, hem ontnomen en tot Koningsgoed verklaard was, had Keizer Otto III
aan het Béijerschë Huis in leen gegeven ; thans bestemde Keizer Hendrik II het
tot ebne Stiehting, die zijn naam in de Christenheid verheerlijken zoude. Hij
bouwde te Bamberg eene Bisschoppelijke kerk, en onderhandelde nu met de
Bissohoppen van Wurzburg en Eichstädt, wier grondgebied in het Bambergsche
zamenliep, om een gebied voor het nieuwe Bisdom af te staan. Doch de beide
prelaten weigerden ’s Keizers verzoek. Hierop vergaderde Hendrik in 1006 de
Bissohoppen vàn zijn Rijk te Frankfort aan den Mein, en, in zijn ijver voor zijn
vroom werk, vernederde hij zieh om van zijnen troon te stijgen, zieh voor de
prelaten op de knieën te werpen, en met tränen in de oogen om verlof te sme-
ken om zijn vaderlijk goed tot eene kerkelijke stiehting te mögen aanwènden.
Na läng aarzelen der Bisschöppen en herhaalde kniebüigingeu des Vorsten ver-
wierf deze eindelijk, door bemiddeüng van Willigis van Mentz en Tagino van
Maagdenburg, dat de vergadering toestemde, en nademaal Paus JohannesXVII
reeds den bevestigingsbrief verleend had, werd Eberhard,' ’s Konings Kanselier,