trouw en onderwerping vermurwden eindelijk Hendrik’s hardheid, die voor eenen
edelen zin niet ongevoelig was. Hij ontving haar vriendelijker dan vroeger te
Goslar; weldra leefden zij vereenigd; de achting, tot welke zij hem gedwongen
had, ham toe, en van nu af aan was zij zijne onscheidbare medgezellin in vreugde
en droefheid; zij verliet hem niet in de grootste gevaren,-en was zijn troost te
midden der akelige wederwaardigheden, die hem. herhaatde malen troffen. In
1071 schonk zij hem den eersten zoon en daarna nog drie kinderen.
Wij zijn genaderd tot de vermelding van eene afdeeling van Hendrik’s leven,
die voor zijne geheele toekomst besliste, daar namelijk de wederkeerige argwaan
en lang gevoede haat tusschen hem en de Saksers tot uitbarsting kwamen. Reeds
Hendrik III had, gelijk wij in diens leven vermeld hebben, zijn oog op Saksen
gerigt, in welke groote afdeeling des Rijks (waartoe ook een aanzienlijk deel van
Nederland, te weten het land over den IJssel, met Deventer enz. en gedeelte-
lijk ook over den Rijn behoorde) het Koninklijk aanzien niet zoo hoog- stond als
in de overige deelen van Duitschland, en de Hertogelijke magt daarentegen in
het geslacht der Billungen zoo goed als erfelijk was. Maar Hendrik III was
verständig en regtvaardig en wilde geen geweld bezigen. Doch de onbezonnen
zoon, die door'Adalbert met ’s vaders plannen bekend gemaakt was, en des
Aartsbisschops haat tegen de Billungen en andere Saksische Grooten ingezogen
had, maakte van zijn gevoelen omtrent de Saksers geen geheim. Zijn gezegde
ging in Saksen in den mond des volks van. man tot man: ‘ « Saksen was een
schoon land, maar die het bewoonden waren verwenschte kneehtén.// Wanneér
hij iets gelijksoortigs gezegd heeft, lag daarinhet duidelijke blijk'dat hij de onde
Saksische of veei meer Duitsche gebruiken niet kende , die het langst in Saksen
stand gehouden hadden, daar namelijk de vrije man zieh op zijn erf nog onaf-
hankelijk van de hof- en leendiensten der Köningen en Vorsten gehouden had.
In de andere Duitsche landen had het Leenwezen- de gemeene vrijheid bijkans
geheel onderdrukt, en de Leenadel zag trotsch op den vrijen-man neder, die
geen rang in den Dienstadel bekleedde, even als wafe hij een wezen van minderen
rang. (Helaas, nog is een groot deel van Duitschland van dezen zuurdee-
sem niet bevrijd!) Deze trotschheid zal zieh waarschijnlijk onder hen, die Hendrik
omgaven, ten opzigte van de Saksische vrijen uitgelaten heb'ben en zieh
misschien ook in dat gezegde des. KömDgs hebben doen blijken. Nog zijn som-
mige Duitsche Vörken van dit euvel niet geheel genezen. Maar een vrij Volk
laat zieh niet- beschimpen, en men geloofde nn van Hendrik, wiens afkeer bekend
was, ligtelijk al dat kwaads, wat het gerucht als zijn inzigt deed voor-
komen. Daarbij kwam in 1068 de Aartsbisschop Adalbert weder _aan het Hof,
en hoewel hem ’het ongeluk ‘voerzigtiger gemaakt had, al had het hem dan ook
zijne opgeruimdheid onthomen en een sombere ernst over hem als uitgeslort,
was echter de'haat tegen de Billungen nog sterker geworden dan vroeger, en
hij stookte het vuur bij den,Koning aan. In gelijken zin werkte Bruno, die
kortlings Bisschop van Osnabrug geworden was, van geboorte een Zwaab, die,
hoewelsoms een wakker man, echter het Saksische wezen niet verstond en de
Saksers mistrouwde. Daarbij schiep Bruno er een groot vermaak in, om als
bfeminnaar eri kenner der bouwkunst, het opzigt over het bouwen der kas-
teelen uit te oefenen, die de Koning in het land der Saksers, vooral in de
Harz, liet daarstellen. De Harzburg, niet verre van Goslar, was daaronder de
voortreffelijkste, tot groot verdriet der Saksers, die nog daarenboven leendiensten
moesten bewijzen1, en die in deze werken slechts eene beteügeling hunner
vrijheid zagen. Smad'elijk was daarenboven de handelwijs der bezettingen van
deze kasteelen, die door den omtrek onderhouden moesten worden, en welke
bezettingen, 'wanneer haar het een of ander ontbrak, ook dikwerf wanneer zij
daartoe den lust kregen!, uit de bürgen togen, wat zij slechts vonden wegröof-
den en meer dergelijken euvelmoed begingen. Dat was de manier van die ruwe
tijden, waarin de wetten geen kracht en de magthebbers voor een deel volstrekt
den wil misten om het regt te besohermen.
Onder de Vorsten van Saksischen stam was Otto van Nordheim, thans Her-
.tog van Beijeren , zonderf;'eenigen twijfel, de dapperste en aanzienlijkste. In
moed en veldheerstalenten overtrof' hij allen; in het heetste gewoel van den slag
verloor hij zijne bezonnenheid niet en zijne koenheid klom met het toenemen
des gevaars. Daarbij was bij gevat in het ontwerpen, völhardend bij het uit-
voeren, en wist hij döör zijne welsprekendheid de gemoederen tot zieh te trek-
ken, zoodat in tijden van tweespalt niemand eerder tot aanvoerder van anderen
gekozen werd dan hij. Met wäre zielsgrootheid en vaderiandsliefde zoude deze
31