
 
		het  oude Overalpische  Gallië  {Gallia  Transalpina)  niet  heeft  overschreden,  want  
 men  ging  in  Italie  en  te  Konstantinopel  nog  lang  na  Mauricius  Tiberius  voort  
 met solidi  van  84  greinen  te  slaan,  even  als men  zulks vroeger gedaan had.  Nu  
 weegt  de  Friesche  triens  van  Audulfus  28  greinen,  en  behoort  dus  tot  een  tijd-  
 vak,  waarin  het  oude  stelsel  nog  in  zwang  was,  nademaal  hij  tot  de  zelfde  
 categorie  behoort  ais  dè  sols  en  tiers  de  sol  van  Theodebert,  die  even  eens  84  
 en  28  wegen. 
 Theodebeft  beklom  den  troon  in  535  en  stierf  in  538;  Mauricius  Tiberius  
 regeèrde,  gelijk  wij  reeds  gezien  hebben,  van  582 tot  602;  Clotarius  II  regeerde  
 over  de  Franken  van  584  tot  628,  waaruit  men  moet  opmaken :  I e  dat  
 het  Friesche  opperhoofd Audulfus  of ten  tijde van Theodebert, of van Mauricius,  
 of  eindelijk  m  het  tijdvak  van  Clotarius  II  leefde,  indien  men  hierbij  in  aan-  
 merking  neemt  het  opschrift  der  keerzijde VICTVRIA" AVDVLFO;  2e  d a t,'indien  
 men  zieh  nog  binnen  naauwere  grenzen  wil  bepalen,  en  men  het  gewigt  
 van  het  op  zijnen  naam  geslagene muntstuk  in deze zaak ter sprake wil brengen,  
 men  er  eenen  tijdgenoot  van  Theodebert  en i Justinianus  van  moet maken,  ten  
 zij  men  aanneme  dat  de  munthervorming,  die  bij  de  Franken  tot'stand  kwam,  
 zieh  niet  tot  Friesland  heeft  uitgèstrekt. 
 Na  nog  eenige  uitwijding  over  de  onzekerheid,  die  steeds  in  deze  zaak  over-  
 blijft,  gaat  de  Heer  d u c h a l a is   aldus  voort: 
 « Wij  moeten  zelve  nog  eene  tegen werping  oplossen, welke men ons ongetwijfeld  
 zal  maken.  Indien  Audulfus  in  het midden  of  in  de  tweede  helft  der  6B  
 eeuw  leefde, zal men  zeggen,  regeerde  hij,  volgens  het  getuigenis van  alle Kro-  
 nijkschrijvers  en  van  alle  gelijktijdige  opstellers van  levens  dér  heiligen, over eèn  
 afgodisch  volk.  Hoe  dan  de  tegenwoordigheid  van  zeer  duidelijke Christelijke  
 teekenen  op  zijne  munt  uit  te  leggen ?  Moet men  St.  Ouen  van  onwaarheid  beschuldigen  
 ? moet men  daarentegen  al de veronderstellingen,  die uit het onderzoek  
 van  het  gedenkstuk  zelf geput  zijn,  voor hersensehimmen verklären ?  Deze 3chijn-  
 baar  zoo gewigtige  tegenwerping  kan  gemakkelijk wederlegd worden, indien men  
 de  muntgeschiedenis  van  alle  volken  in  aanmerking  neemt.  Ja,  St.  Ouen  en-al  
 de  volgende  Schrijvers,  die  door  bo st   aangehaald  worden  ( 1 ) ,  hebben waarhéid 
 (1 )  E n   o o k   r o y a a b d s   e n   d iz s t   i-OJKilON'  e n   h o l l . 
 gesproken,  het  heidendom  werd  in  Frieslánd  niet  vóór  den  tijd  van  Karel  den  
 Grooten  geheel  uitgeroeid.  Echter  toont  ons  de  aandachtige  lezing van datboek,  
 dat,  volgens  d u c h a l a i s ,  den  Stempel  van  eene  gezonde  kritiek  en  van waarach-  
 tige  wetenschap  draagt,  gelijk  ook  andere  bronnen,  genoegzaam  aan,  dat  de  
 Friesche Vorsten  dan  eens  geneigd waren  om  de  leer  van  het  Evangelie  aan  te  
 nemen,  dan  weder  integendeel  om  die  leer  te  verbannen.  Men  kent  de  onver-  
 schilligheid  van  vele  barbaarsche Vorsten  voor  al wat  godsdienstige punten raakt.  
 De  geschiedenis  van  den  Koning  der  Bourgondiërs,  Gondebald,  dan  eens. Ka-  
 tholiek,  dan.weder  uit  staatkunde Ariaan,  geeft er  een  ontwijfelbaar bewijs van,  
 dat  door  onwederlegbare  stukken  bewezén  wordt.  Men  zou  dus  al  dadelijk kunnen  
 aannemen  dat Audulfus,  om  aan  de  Fränkische  Vorsten  te  behagen,  en  in  
 zekere  omstandigheid,  zoude  hebben  kunnen  veinzen  zieh  tot  het  Christendom  
 te  bekeeren,  want  de  Friezen  moesten  toeh  eindigen  met  den  invloed  te  onder-  
 vinden  van  hunne  magtige  naburen,  wier  bezittingen  hun  land  ten  oosten  en  
 zuiden  omringden.  Het  is  echter, zeer mogelijk  dat  de  tijdelijke  bekeering  van  
 een  Frieseh  Vorst in  de  66  eeuw  hebbe  plaats  gehad.  Het  is  slechts  eene  gissing. 
   De  Heer  d u c h a l a is   wist  voorzeker niet dat de uitgestrektheid van het land,  
 dat  in  de  zesde  eeuw  den  naam  van  Friesland  droeg,. eene  groote waarschijnlijk-  
 heid  aan  deze  zijne  gissing  bijzet.  Wij  lezen  toch  dat  ook  Utrecht  tot  Friesland  
 gerekend  werd:  Trajectum  mbs  Fresiae  en  de  namen  der  Friesohe  Vorsten  uit  
 de  6e  eeuw  zijn  ons  geenszins  door  de  geschiedenis  (wel  door  Fabelschrijvers)  
 overgeleverd  geworden.  Er  kan  een  Audulfus  onder  geweest  zijn. 
 Wanneer  wij  ons  Friesland  echter. voorstellen  als  toen  nog  geheel  en  al  aan  
 de  dwahngen  van  de  afgoderij  overgeleverd,  is  er  een  ander  middel  om  het  
 aanwezen  van  Christelijke  typen  op  in  dit  land  geslagene  munten  uit  te Jeggen. 
 De  muntspeciën  van  alle  tijden  en  van  alle  landen  moeten,  om  günstig  door  
 de  bevolking  ontvangen  te  kunnen  worden,  voorstellingen  bevatten  en  beeiden  
 dragen,  die  meer  of min  met  de  algemeen  aangenomene  denkbeeiden  overeen--  
 komen.  Van  daar  de  nabootsingen  van  vreemde  munten ,  die  reeds  in  de  oud-  
 heid,  even  als  in  de  middeleeuwen,  en  nog  in  onze  dagen,  hebben  plaats  
 gehad. 
 Deze  is  de  reden,  waarom  ten  tijde.van  Philippus,  den  vader  van  Alexander 
 9