die den jongen Koning uit den Rijn gered had, met gewapende lieden achter
het hoogaltaar verborgen , en als zieh nu .de strijd wegens de plaatsen hemieuwde,
drongen de Bisschoppelijken vooruit en verdreven de verraste Fuldaschen met
vuistslagen ter kerke uit. Doch deze riepen de hunnen te hulp; gewapende ben-
den drangen weder binnen de deuren, en te midden van het koor der zingende
Geestelijken kwam het tot een bloedigen strijd met het zwaard. De altaren
werden met bloed bezoedeld. De Bissehop van Hildesheim stond op eene ver-
hevenheid en spoorde als in eenen veldslag (gelijk Lambert zieh uitdrukt) de
zijnen tot dapperheid aan, terwijl hij hun de absolutie wegens het ontwijden
der heilige plaats beloofde. De jonge Koning zelf, verschrikt en in angst,
weende en vermaande volgens zijne Koninklijke majesteit; doch te vergeefs;
slechts met moeite en gevaar kon hij zieh uit het woeste gedruiseh in zijn paleis
redden. Vele Ridders van beide zijden vielen in hun bloed badende neder.
Eindelijk behielden de Hildesheimers, die zieh op den strijd voorbereidhadden,
de bovenhand, verdreven hunne tegenstanders uit de kerk en sloten de deuren.
Doch de gezamenlijke Fuldasche leenmannen legerden zieh thans gewapend voor
de kerk en wachtten de naar buiten körnenden af, en er zoude nog veel bloed
vergoten zijn geworden, bijaldien de nacht niet een einde aan den strijd ge-
maakt had.
Op den volgenden dag werd er een onderzoek naar den twist ingesteld; maar
strenge geregtigheid vond geen plaats. Graaf Egbert, een nabestaande en yriénd
des Konings, wist zieh weldra vrij te pleiten en alle schuld op den Abt van
Eulda té werpen; de Bisschop van Hildesheim ging nog verder; hij deed alle
Fuldaschen, zelfs de zielen van hen die in den strijd gevallen waren, in den
kerkelijken ban. De haat der wereldlijke Heeren tegen de monniken kwam
hierbij den BissChop te hulp. Bijaldien de van alle zijden bedreigde Abt Wi-
derad niet geheel het onderspit wilde delven en: misschien zijn amht1 verliezen,
moest hij door omkooping trachten te verwerven wat hij door regt niet verkrijgen
kon. Hij bezwaarde zijn klooster met.zware schulden, om den Koning, diens
raadsliedén en den Bisschop met groote sommen om te koopen. Daarop traf hem
geene meerdere straf; maar de rijke Abdij vérviel tot armoede, en de Abt had
deswegens nog een zwaren strijd met het jongere deel zijner monniken, die hem
bij den Koning hevig aanklaagden, iets wat hun echter zeer siecht bekwam;
thans was de Abt bij het Hof in gunst; hen trof een zwaar vonnis: onderschei-
denen ■ hunner werden in het openbaar met roeden gegeeseld en met geschoren
kruin uit de orde verjaagd; anderen Werden na ondérgane tuohtiging in naburige
kloosters opgesloten.
Keizer Hendrik IV is dikwerf wegens vele zijner daden gelaakt geworden;
men noemde hem onregtvaardig, aan luimen en driften overgegeven; en inder-
daád zijn vele zijner handelingen geenszins te regtvaardigeñ; maar waar zoude
hij regtvaardigheid geleerd. hebben, wanneer de aanzienlijke Vorsten, Bisschoppen
en Heeren, die hem omringden, en wel reeds in zoo jeugdigen leeftijd
omringden, waarin de menseh voor goede en kwade indrukken zoo vatbaar is,
(welke aanzienlijken den jongeling op den weg der regtvaardigheid moesten leiden
jjalleen naar willekeur, eigenbaat en inblazing hunner driften, handelden?
Weldra werd de op hem uitgeoefende invloed nog slechter en meer bedorven.
De Aartshisschop Hanno had het noodig geoordeeld om, behalve den ouden en
onbeduidenden Aartshisschop Siegfried van Mentz, ook nog den magtigsten
geestelijken Vorst uit Noord-Duitsckland, den Aartshisschop Adalbert of Albert
van Bremen tot de afwisselende voogdij van den jongen Koning Hendrik uit te
noodigen. ■ Deze Adalbert behoort tot de gewigtigste personen van den toenma-
ligen tijd en zoude iets uitstekeuds te weeg hebben kunnen brengen; want de
natuur had hem met de schoonste geesteshoedanigheden toegerust, en daarbij
zoo -groote bevalligheid en schoonheid des. ligehaams gesohonken, dat hij de ge-
moedeirén der menschen tot zieh wist te trekken. Wanneer hij in de- Aartsbis-
schoppelijke kleeding ,op hooge feesten, in den glans der verlichte kerk, zijne
geestelijke werkzaamheden verrigtte, verhoogde de indruk zijner persOonlijke
versclijning het féest als met eene, tooverroede. Zijn.-mond vloeide over van
welsprekendheid; veelvuldige kennis-maakte zijne redevoeringen belangrijk; Zijn
uitelijk-was dat van iemand. die tot regeren geboren scheen ;• ook stamde hij af
Uit het edele-geslacht der Graven van Wettin, terwijl Hanno van läge afkoinst
was. Adalbert was-, gelijk een tijdgenoot zegt, in tegenstelling van de vroegere
Bisschoppen, vlugger in het geven. dan in het nemen van geschenken. Jegeno
geringeren was hij vrelwillend, ja om zijne nederigheid te tóonen wiesch hij
30