Het doel van Gregorius was, de kerk eerst van alle wereldlijke magt vrij te
maken, en wanneer dit bereikt zoude zijn, die kerk tot beheerscheres van die
magt te verhelfen. Zeldeb is in de gesehiedenis een genie opgetreden, dat zulke
grootsche denkbeelden gevormd en die met zoodanige kracht en volharding in
het leven geroepen heeft, als Gregorius. Er waren twee middelen, die hij tot
bereiking van zijn doel als de gewigtigste beschouwde : het verbod van het huwelijk
der Priesters en de ophefflng van de afhankelijkheid der Geestelijkheid
van de wereldlijke Vorsten door de beieening met hunne goederen, welke men
de Inveaiiluur noemde. Wanneer het gelukte om de banden geheel los te maken,
door welke de Priester in de zorg voor vrouw en kinderen aan het burgerlijke.
leven Verbünden was, en wanneer te gelijker tjjd het groote grondbezit, dat de
kerk verworven had, van allen invloed en gunst der Köningen en Vorsten vrij
gemaakt werd, zoodat de kerk hare dieneren zelve kon onderhouden; deijverigen
en getrouwen beloonen; hun wel en wel geheel in de hand kon hebben; — zoo
beschikte zij over eene magt, grooter dan ergens eenige Koning of Vorst bezat;'
want deze magt strekte zieh over de geheele Çhxistenheid u it, en verbond met
uitwendige middelen ook de heerschappij over de gemoederen. En zij was reeds
een groot einde op dezen weg voortgegaan. Het huwelijk der Priesters, dat
vroeger door de kerk meer afgeraden dan ontzegd was, was reeds door de laatste
Pausen verboden geworden; Gregorius maakte dit verbod nog strenger; enniet-
tegenstaande den hevigen wederstand der Geestelijkheid in vele landen, werd
het met behu{p des volks, dat de gehuwde Priesters dwong zieh van vrouw en
kroost te scheiden, steeds aigemeener ingevoerd.
Veel heviger en moeijelijker was de strijd tegen de Inveatituw; deze had
vijfüg jaren lang de grootste beroeringen veroorzaakt en werd, gelijk wij later
zien zullen, op eene onvolkomene wijze tot stand gebragt. De ijver van den
Pauselijken stoel tegen de Simonie, het koopen van geestelijke waardigheden,
was biliijk, en daardoor gelukte ook hare mtroeijiug; doch in den strijd tegen
de Inveslituur was het regt niet volkomen aan zijne zijde; want de goederen
der Geestelijkheid waren inderdaad ten dienste der leenpligtigheid aan den Staat
verbonden, waarvan de Investituwr het bewijs zoude zijn; en dewijl de Pausen
hierbij te veel eischten, bereikten zij hun doel slechts ten halve. H.et groote en
kwade gevolg daarvan echter was, dat in den verbitterden strijd tusschen de
geestelijke en wereldlijke magt de heilzame band tusschen beide, dien Karel de
Groote, de Otto’s en de beide eerste Saliërs voor de verbetering der zedelijkheid
en de beschaving der volken in stand hadden gehouden, langzamerhand losge-
reten werd ; dat het KeizOrschap en het Pausdom, het eerste vroeger, het andere
later, hunne groote beteekenis voor de wereld verloren, en dat Duitschland,
voor een tijd lang ook Nederland, als grootendeels een deel van het Duitsche
vaderland, het meest van alle landen de ongeiukkige gevolgen van den strijd
ondervonden hebben.
Gregorius liet reeds op zijne eerste synode te Rome in 1074 een Decreet
opstellen, dat ieder, die een Bisdom of eene Abdij uit wereldlijke handen ont-
ving, noch als Bisschop noch als Abt erkend Zoude worden, doch veeiêer in
den ban gedaan worden; iedere Keizer, Hertog, Markgraaf of welke Vorst ook,
die zulk eene Investiiuwr uitdeelde, zoude in gelijke straf vervallen. Aangezien
deze verordening nog weinig in acht werd genomen, herhaalde hij ze op de tweede
synode te Rome in 1075, verbood den Bisschoppen van Bremen, Straatsburg
en Spiers, die beschuldigd waren hunne ambten van Köningen gekocht te hebben,
de uitoefening hunner betrekkingen, vemienwde den reeds dbor Alexander
II over vijf Raden van Hendrik, die kerkelijke' ambten verkocht zouden
hebben, uitgesproken, doch buiten werking gebleven, banvloek. En als Hendrik
desniettegenstaande de Bisschoppen in hunne ambten en de in den ban gedane
Raden in zijne dienst behield, meende Gregorius dat bet oogenblik voor hem
daar was, om den beslissenden stap van den strijd tegen de Koninklijke magt
van Hendrik te doen. Op den 8 Januarij 1076 schreef hij den Koning een
brief, waarin hij hem onderhield over zijne minachting der kerkelijke bevelen.
« Men zegt, dat gij met de door besluiten der kerk in den han gedanen voor-
bedachtelijk omgaat. Indien dit waar is, kunt gij de genade van den Apostolischen
zegen niet deelachtig worden, ten zij gij de zoodanigen van u verwij-
dert, boete doet voor uwe overtreding van de voorschriften der kerk, en aizoo
vergiffenis bekomt.» Vervolgens vermaande Hij hem nog verder, en herinnerde
hem aan Sauls lot, toen deze de vermaning des Profeten in den wind had
geslagen.