tijdigheid overwogen, en dan moeten wij als einduitkomst volmondig bekennen
dat wij in deze tot geene zekerheid hebben kunnen geraken.
Een belangrijk bewijs voor Maastricht wordt geput uit het-onwaarschijn-
lijke, dat er in twee zoo naburige plaatsen als Utrecht en Dorstad in het Fränkische
tijdvak te gelijkér tijd munthuizen zouden in werking geweest zijn. Het
is zoö, maar beide lagen aan grensrivieren, en wel aan punten waar groote handel
gedreven werd, en men weet dat de handel, zal zij met gemak gedreven worden
, geen ruilhandel in waren moet zijn, maar door geldspeciën geholpen moet
worden, en bij de gebrekkige wijze van munten in die dagen had men behoefte
aan vele werklieden.
Daarenboven komt de Muntmeestersnaam m a d e l in u s zoowel op de Dorestad-
sche als op de Triectsche tiers de sol gelijkelijk voor. Wat de meerdere kunst-
waarde door betere gravure der Triectsche aangaat, is het zeer mogelijk dat wij
onder de thans o.vergeblevene munten van Dorstad een aantal nagemaakte be-
zitten, want dat er te Dorstad ook beter gegraveerd kon worden dan de meeste
munten van Pl. VIII aanwijzen, toont ons de N° 1 van die Plaat met het'opschrift
Dorestate. Wij erkennen echter, dat Madelinus ook van Dorstad en het
noordelijke Triectum-of Utrecht maar het zuidelijke Triectum of Maastricht zoude
kunnen verhuisd of overgeplaatst zijn.
Een voorname bewijsgrond echter om de bewuste tiers de sol aan Utrecht toe te
kennen, is daarin gelegen, dat deze munten het meest in Noord-Nederland worden
opgegraven, en daar zijn dan ook bijna alle, zoo niet alle, door ons afge-
"beelde, gevonden geworden.
Een laatst, doch onzes bedunkens allerkrachtigst bewijs voor de meerdere
waarschijnlijkheid dat de tiers de sol met het opschrift Triecto fit te Utrecht
vervaardigd geworden zijn, is daarin.gelegen, dat.de Fransche Numismatici, die
men althans van geene partijdigheid voor Utrecht zal kunnen verdenken noch
beschuldigen, van de oudste tot de jongste, deze munten bijna allen aan Utrecht
toeschrijven.
Zelfs heeft de oudste Fransche Numismaticus van naam, de bekende l e blan c ,
in zijn Traité historique des monnayes de France, waar hij op page 143 en 144
de muntsteden opgeeft, binnen welke gedurende de regering der Köningen van den
tweeden stam geld geslagen is geworden, wel Duurstede en Utrecht, doch
geenszins Maastricht vermeldt; en wat de jongere betreft, de werken van com-
brouse en de Monétaires des Bois Mérovingiens (Paris 1843, folio), dat men
daar een aantal munten aan Utrecht toesohrijft, en eenige andere, van de vorige
in type zeer verschillende, slechts twijfelachtig aan Maastricht dürft toekennen.
Later heeft de Heer de i.o.\gv0e ie r in eene verhandeling, te vinden in dfen Catalogue
Bousseau, p. 68—72, zieh voor Maastricht verklaard, maar de jongste
beschrijver dezer munten, de ßurggraaf ponton d ’amucou rt, verklaart zieh op
bl. 166, en 167 van zijn Fssai sur la Numismatique Mérovingienne comparée à
la Géographie de Grégoire de Tours (Paris 1864) voor Utrecht. Wij geven de
eene en andere op onze Supplementplaten XX en XXI.
Op de eerste dier Platen beeiden wij onder N° 16 een muntje van Triectum
af, dat de gewone reeds door ons beschrevene typen heeft, doch op de vz.
staat :
igj TülECTO FIT.
G. Weegt 1,1 w. en bevindt zieh in het Kabinet der Leidsche Hoogeschool.
H 17, op gemelde Plaat-, heeft geheel de Aüstràsisohe type en zoude daarom
wèl aan Maastricht kunnen worden toegekend.. . Het omschrift der vz. is :
* TÎIJ3TOS.
Waarschijnlijk- te lezen Triectos.
Wat de kz. betreft, verklären wij het omschrift, dat overigens uit eenige duidelijke
letters bestaat, niet te kunnen ontcijferen.
Het komt met de grootste naauwkeurigheid overeen met een afgebeeld op
Pl. 42, onder N 19, van de Monétaires des Bois Mérovingiens.
G. Weegt 1,2 w.; werd ten jare 1863 in den omtrek van Utrecht gevonden
en bevindt zieh in onze Verzameling.
Gaan wij thans, na dezen noodzakelijken uitstap, voort met het muntie
Np 2 van Pl. VII.
Het kruisje op voor- en keerzijde toont duidelijk deszelfs Christelijken oor-
sprong aan. De letters, hoewel ongelijk van grootte, zijn vrij wel gegraveerd
en veel duidelijker dan op de vroeger beschrevene munten uit voorgaande eeuwen.
Alleen moeten wij .op de A voor D in het woord Madelinus opmerkzaam maken,
10