
Sterke hellingen in algemeen noordwestelijke en noordelijke
richting naar de Dajaksche vestigingen in het Kbmbajan-
gebied.
De oostwaarts van en nagenoeg evenwijdig met de Boenti
stroomende S. Sbdoewa heeft hare bronnen nabij die der Sai
op de zuidoostelijke hellingen van den G. Toedji, een 4 ä 500
m. hooge bergrug, die noordwaarts samenhangt met het Koe-
djoegebergte en zieh in zuidelijke richting onafgebroken tot
aan den linker Sbkajamoever uitstrekt.
Deze keten maakt de westelijke waterscheiding van de Sb-
doewa uit, terwijl de oostelijke gevormd wordt door eene nagenoeg
evenwijdige keten, welke bij den 446 m. hoogen G.
Tambai Agoeng met den G. Toedji verbonden is en die zieh
onder zeer afwisselende hoogte zuidwaarts eveneens tot aan
de Sbkajam voortzet. Enkele voorname toppen, als de G.
Bbngkawan (915 m.) en de G. Baloe (837 m.) verheffen zieh
met zeer steile flanken uit die markante waterscheiding, welke
in hare hoogste deelen nog uitsluitend met oorspronkelijk
woud is bezet, terwijl de lagere hellingen reeds grootendeels
aan den ladangbouw zijn dienstbaar gernaakt of dit vroe-
ger waren, en nu weder met laag hout of struikgewas zijn
begroeid.
Alleen in hären uitersten bovenloop heeft het dal der Sb- .
doewa eene breedte-van circa 2 k.m.; de dalbodem is daar
vlak en nog geheel met hoog geboomte bezet. Die bergstreek
bevat nog veel waardevolle boschproducten en wordt door
de inzamelaars veelvuldig bezocht. In den benedenloop strek-
ken de flanken der bergruggen zieh echter aan weerszijden van
de rivier tot nabij de oevers uit en is het dal over ’t algemeen
zeer eng.
De Sbdoewa kan van af hare monding slechts over betrek-
kelijk körten afstand met sampan’s worden opgevaren, n.m.
tot aan de nederzetting Sbbotoeh, een huis van een 8tal pintoe’s
met circa 100 zielen van de Engkoepa Dajaks. Deze
stam telt in ’t geheel 39 pintoe’s met ruim 550 bewoners en
heeft in het Sbdoewagebied nog een 3tal huizen, waarvan het
meest stroomopwaarts gelegen, Empojoeh, alleen längs een
voetpad van uit Sbbotoeh, zoomede over land 00k uit het ge-
bied der S. Boenti en uit dat der Mbngkijang längs een zeer
moeilijk bergpad, dat dwars over de Bbngkawanketen leidt,
kan worden bereikt.
Laatstbedoelde keten vormt naar het oosten de waterscheiding
van het zeer omvangrijk stroomgebied der Mbngkijang,
de voornaamste (linker) affluent van de Sbkajam.
Deze belangrijke zijrivier, waarvan het gebied door onge-
veer 35° ° Dajaks wordt bewoond, ontstaat uit de samenvloei-
ing van twee bronriviertjes, de S. Sblabau en de S. Mbngkijang,
waarvan de eerste ontspringt op de zuidelijke flank van
de Rajaketen, de waterscheiding met het Kbtoengaugebied,
en de Mbngkijang, de westelijke bronrivier, op de met ge-
noemde keten samenhangende läge heuvelruggen, welke het
Saigebied ten zuiden begrenzen.
Zij doorstroomen tot aan hare vereeniging een nog geheel
woest heuvelland, waaruit zieh slechts ten westen van de
Mbngkijang eene keten van circa 300 m. hoogte verheft, terwijl
de overige ruggen zeer laag, breed en vlak zijn, met tus-
schengelegen läge en in den regentijd veelal drassige dalen.
De bevaarbaarheid der beide bronrivieren eindigt reeds op
zeer körten afstand van hare samenvloeiing, ter hoogte van
de kleine Dajaksche nederzetting Sbroekau, waarlangs 00k
een veelvuldig gebruikt pad loopt, dat oostwaarts over den
noordelijken voet van het Djamboegebergte — de grens tus-
schen Sanggau en Sbkadau — naar den bovenloop der Bbli-
tang voert en dat in westelijke richting naar het Sbdoewagebied
leidt. Nabij de Sbkadaugrens zijn längs dit voetpad, zoo-
mede ten zuiden daarvan längs den westelijken voet van den