
Het ten noorden der Kapoewas gelegen deel van Sanggau
omvat van oost naar west het gebied der S. KSdoekoel, het
omvangrijk gebied der SSkajam — de kern van het land-
schap, — voorts dat van eenige minder beteekenende rechter
affluenten der Kapoewas, als de beken K&ladan, Säjoe, Mapai
en Boeroet, en eindelijk het bovenstroomgebied der S. Sai, de
reeds bij de onderafdeeling Sintang besproken linker affluent
van de KStoengau.
Het betrekkelijk klein deel van Sanggau ten zuiden van den
hoofdstroom wordt slechts door enkele onbeteekenende linker
zijtakken der Kapoewas, als de S. Bijang, Mfensfegga, Koenjit,
Panjelimau en Empoerau besproeid.
De grenzen van het landschap Sanggau westwaarts met de
landschappen Sambas en Landak, ten westen en ten zuiden
met Tajan-Mfelijau en oostwaarts met SHcadau en Sintang
werden in de jaren 1888— 1890, na voorafgaande openkap-
ping en opneming door het personeel van den Topographischen
dienst, in overleg met de betrokken inlandsche zelfbe-
sturen en de inheemsche bevolking, geregeld en vastgesteld.
Die grenzen zijn op de topographische kaarten aangegeven,
zoodat hier eene nadere omschrijving gevoegelijk achterwege
kan blijven.
Sane-eau en Sfekadau troffen toen nog eene ondershandsche
1 • •
overeenkomst om aan weerszijden der vastgestelde grenslijn
eene strook grond ter breedte van 200 vademen onbebouwd
en onbewoond te laten. Het inlandsch bestuur van die rijkjes
meende toch alleen op die wijze in de toekomst alle ond^rlinge
grensgeschillen der Dajaksche bevolking te kunnen voorko-
men, daar de Dajaks zieh anders aan de nieuwe grenzen weinig
zouden stören en stellig met hunne aanplanti-ngen de grenslijn
zouden overschrijden. De toen in het leven geroepen neutrale
strook heeft echter in den beginne dikwijls tot kleine ver-
wikkelingen tusschen de grensstammen en 00k tusschen de