
dat door hem of zijne rijksgrooten met geene andere mogend-
heid een verbond of contract zal mögen O worden aanpDfeOgfaan.
Art. 3 schrijft voor dat bij overlijden van den vorst hetrijkals
erfelijk leen overgaat op diens wettigen oudsten zoon ; tevens
wordt de verkiezing van'een troonsopvolger geregeld bij overlijden
van den titularis. Art. 4 bepaalt dat de vorst hulp en
bijstand moet verleenen wanneer het Gouvernement elders
dan in het op te richten fort te Tandjoeng Sintang bezetting
mocht wenschen te leggen.
Art. 5 geeft aan dat de vorst het bestuur over het rijk zal
voeren in overleg en in overeenstemming met de ambtenaren
van het Gouvernement. Bij de artt. 6 en 7 wordt bepaald dat
tusschen den vorst en het Gouvernement steeds oprechte
vriendschap zal bestaan en dat de vorst 00k vrede en vriend-
schap zal onderhouden met de vorsten van andere rijken in
het Kapoewasgebied.
Art. 8 bevat de nieuwe bepaling dat het Gouvernement aan
den vorst kwijtschelding verleent van het bedrag der inkom-
sten gedurende het tijdvak van 6 jaren (2 November 1833—
2 November 1839) en van het bedrag van de helft dier in-
komsten voor de latere jaren tot en met 1855, die het Gouvernement
op grond van de tot nu toe vigeerende contracten nog
had te vorderen.
Art. 9 bevat eene bepaling tot afschaffing van alle bestaan
hebbende gebruiken, welke den handel in het rijk belemmeren,
terwijl art. 10 voorschrijft dat längs de Kapoewas ofhare zij-
takken geene tollen mögen worden geheven.
Art. 11 behelst de nieuwe bepaling dat de landrente op het
gewas (hasil taneman), zoomede de billijke hasil van de het
gezag van Sintang erkennende Dajaksche stammen, geheel
aan den vorst en de rijksgrooten behooren, ieder voor het
hem aangewezen territoir ; voorts dat het heffen van rechten,
verpachtingen, w. o. die der goudmijnen, de hoofdgelden der
Chineezeri en alle andere inkomsten, hoe 00k genoemd, aan
het Gouvernement behooren.
Bij art. 12 verbindt de vorst zieh tot bescherming der pachten
van het Gouvernement', zoomede om in het rijk geen ander
opium toe te laten dan dat van den pachter. Bij art. 13 belooft
de vorst dat hij in Sintang geen invoer van zout en tabak zal
toelaten, dan van Gouvernementswege van Pontijanak aan-
gebracht.
Art. 14 bepaalt de schadeloosstelling van den vorst voor
den afstand van de in art. n bedoelde inkomsten o p / 2400
’s jaars. Bij art. 15 behoudt het Gouvernement zieh het recht
voor in Sintang ondernemingen van land- of mijnbouw voor
Gouvernementsrekening te doen aanvangen en voortzetten
of wel het recht daartoe aan particulieren af te staan. Art. 16
schrijft voor dat de vorst in overleg met de eerste civieleauto-
riteit, volgens de gebruiken des lands, hoogere en lagere hoof-
den over de bevolking zal benoemen en aanstellen.
Bij art. 17 wordt aan de leden der vorstenfamilie tot voor-
ziening in hunne behoeften de afstand van gronden, ’t zij ter
bebouwing, ’t zij om daarvan hasil te trekken, voorgeschreven.
Afzonderlijk wordt bepaald, dat de inkomsten van 200 Dajaksche
gezinnen door den Pangeran Ratoe (de gewezen rijksbe-
stuurder) genoten, aan dezenvoor zijnlevenverzekerdblijven.
Art. 18 bevat de thans gewijzigde bepalingen op het punt
van justitie en politie. Bij art. 19 wordt het koppensnellen ver-
boden en voorgeschreven dat de daaraan schuldigen voor de
bevoegde rechtbanken wegens moord moeten worden ver-
volgd1). Art. 20 schrijft voor dat zieh geen vreemdelingen
zonder verlof van het Gouvernement in het rijk van Sintang
zullen mögen vestigen. Art. 21 bevat de bepaling dat alle door
het Gouvernement in circulatie gebrachte muntsoorten 00k in
1) Wij deeldeD reeds vroeger mede, dat aan deze bepaling eerst tientallen jaren
later streng de hand werd gehouden.