
laatste heeft nog eene directe verbinding met zee door de S.
Ambawang, welke ook door zeeschepen met weinig diepgang
kan worden binnengevaren.
De zieh bij Soeka Lanting van den hoofdstroom scheidende
Kleine Kapoewas vormt de noordelijkste deltatak. Zij heeft
een algemeen noordwestelijken loop, stroomt längs Pontijanak
en valt circa 20 k.m. ten westen van die plaats ter hoogte van
de nederzetting Djoengkat door eene breede, maar reeds weinig
diepe monding in zee.
Te Pontijanak neemt de Kleine Kapoewas het water op
van de Landakrivier, welke derhalve uit een zuiver aardrijks-
kundig oogpunt tot het stroomgebied der Kapoewas behoort.
Geologisch vertoont echter het Landakgebied, waarvan de
afwatering eertijds direct in zee heeft plaats gehad, zulke
groote verschillen met dat der Kapoewas, dat het niet als tot
het eigenlijke bekken van die rivier behoorende kan worden
aangemerkt. Ook volkenkundig kan men het niet hiertoe re-
kenen, want de Landakstammen hebben over t algemeen een
type, dat met dat der Kapoewas Dajaks zeer weinig overeen-
stemt en veel nader Staat tot het Sambas-type. Wij zullen
daarom het Landakgebied bij de bespreking der Kapoewasdelta
buiten beschouwing laten en ons ook wat de bevolking
betreft tot die der landschappen Pontijanak en Koeboe be-
palen.
Om zieh een denkbeeid te kunnen vormen van de uitge-
strektheid van het deltagebied der Kapoewas möge dienen,
dat de afstand van het toppunt tot aan de monding van den
noordelijken deltatak hemelsbreedte 92 k.m. bedraagt en tot
die van de oostelijke geul 95 k.m., bij eene kustlengte van
ruim 190 k.m.; voor de oppervlakte gaven wij reeds in den
aanhef dezer bijdragen 8000 k.m.2 op, overeenkomende met
ongeveer £ van de grootte van geheel Nederland.
Dat de uitbreiding van het vaste land ten koste der zee aan
de monding der Kapoewas zoo omvangrijk is geweest en nog
blijft toenemen, getuigehet voortdurend ondieper worden der
mondingen van de vele op allerlei wijzen met elkaar verbon-
den stroomgeulen, welke de rivier zieh in haar delta heeft ge-
graven, houdt niet alleen verband met het neerslaan der door
de Kapoewas medegevoerde stoffen, welke bij eb op verren
afstand in zee aan de geelachtig bruine kleur van het water
zichtbaar zijn, maar zeker ook voor een niet gering deel met
.eene nog steeds voortgaande langzame verheffing, niet alleen
van het geheele Kapoewasgebied, maar ook van de kustland-
schappen; de geologische onderzoekingen van den laatsten
tijd moeten dienaangaande hoogst interessante bijzonderheden
aan het licht hebben gebracht.
Hoe aanzienlijk trouwens de afzetting der Sedimenten in
vroegere tijden is geweest, kan blijken uit de zieh thans uit de
geheel vlakke delta-eilanden geisoleerd verheffende graniet-
heuvels en läge bergen, die eertijds als afzonderlijke eilanden
ver van de oorspronkelijke kust moeten hebben gelegen. En
hoe belangrijk de aanslibbing in den tegenwoordigen tijd nog
is, bleek voor eenige jaren bij de grensbepaling tusschen de
landschappen Koeboe en Sfempang, toen geconstateerd werd
dat de een paar tientallen jaren vroeger nog geisoleerd gelegen
eilandengroep Masa Tiga voor de monding der Tfelok
Noeri reeds door een uitgestrekte bank van zand en modder
met den vasten wal (de kust van het eiland Padang Tikar) samenhangt
en dus eigenlijk geen eilandengroep meer vormt.
Wanneer men ter bestudeering van de bodemgesteldheid
van het omvangrijk deltagebied de topographische kaarten
raadpleegt, dan ontwaart men al zeer spoedig dat de bodem
nog grootendeels uit eene drassige woudvlakte bestaat. Nabij
de kust en längs de riviermondingen komen zelfs veel moeras-
sige terreingedeelten voor, waar nog slechts een strandvege-
tatie welig kan tieren. Om den sponsachtigen en nog min of