
gebreid. Op körten afstand van de kust heeft men echter reeds
door het graven van een parit een tot 1,5 k.m. breedestrook
grond drooggelegd en met klapperboomen beplant; het zijn
00k bijna uitsluitend Boegineezen, die zieh daar in de kam-
poeng’s Entje Poelau en THok Tjökgdai te midden der klap-
pertuinen hebben gevestigd.
Van de overige deels Maleische, deels Boegineesche neder-
zettingen in het Koeboe’sche valt al zeer weinig te vermelden;
zelfs de aan de S. TgrSntang, eene directe verbinding tusschen
de Koeboe en de Groote Kapoewas, gelegen hoofdplaats van
het landschap is eene onbeduidende Maleische kampoeng, die
zieh alleen door een iets grooter woonhuis van den vorst eri
een masigit van de overige nederzettingen onderscheidt; de
enkele vestigingen längs den benedenloop der S. Koeboe,
zoomede Daboeng aan de Padang 0 Tikarbaai hebben i n ’t oeeheel
geene beteekenis.
Het omvangrijke deltaeiland Padang Tikar, dat de baai
van dien naam aan de zuidzijde afsluit, verkeert nog geheel in
woesten natuurstaat; alleen zijn längs de westkust, waar men
00k een smal zandig strand aantreft, een paar onbeduidende
visschersdorpen met kleine klapperaanplantingen. Metuitzon-
dering van eenige verspreide granietheuvels, die zieh uit het
eiland verheffen, waarvan de G. Bongkok (330) de hoogste is,
is het geheele eiland vlak en drassig en nog met een onafge-
broken oerwoud bezet.
H y d r o g r a p h i s c h e b i j z o n d e r h e d e n .
De voornaamste waterweg voor de binnenvaart en de pe- Y O
meenschap met Singapore, dat nog steeds nagenoeg den ge-
heelen handel van Borneo’s Westkust tot zieh trekt, is natuur-
lijk de Groote Kapoewas van Tajan tot Soeka Lanting en
verder de Kapoewas Kötjil längs Pontijanak naar zee.
Tusschen de eerstgenoemde twee plaatsen, een traject van
108,2 k.m. = 14,6 D. mijl, heeft de Groote Kapoewas eene
zeer afwisselende breedte. Bij de monding der reeds vroeger
genoemde S. Böloengai bedraagt deze bijv. 1600 in] en eenige
kilometers verder stroomafwaarts ter hoogte van de eerste
vertakking bij het eiland Sgparoh is de rivier niet breeder dan
45° m-- Het voor stoomschepen alleen bruikbare vaarwater
längs de oostzijde van genoemd eiland heeft eene breedte af-
wisselend van 450 tot 75° m-i terwijl het riviergedeelte tusschen
Djamboe en Limboeng 1200 m. breed is. Verder tot
Soeka Lanting wisselt de breedte af van 400 tot 700 m., met
uitzondering van een klein gedeelte ter hoogte van het eiland
B£ngah,waar de bedding eene breedte heeft van circa 1400 m. .
In de geul wordt eene diepte van 6 a 7 vademen aanger
troffen; kleine vaartuigen kunnen buiten het diepste gedeelte
der bedding nog wel een vaarwater van 2 a 3 vaam diepte
vinden. Bij eb steken evenwel van de meeste hoeken banken
uit, die ruim gemeden moeten worden. Van het eiland TjSm-
P^da steekt naar het oosten een bank uit en daar tegenover
van den linker oever eene zandplaat, waarop bij nul te Tajan
niet meer dan \ \ voet water Staat; in de passage tusschen
Tjgmpeda en laatstgenoemde bank Staat echter 6 vaam in
de geul.
Tusschen Poelau Kötipoe en den rechteroever, een smalle
passage, is de geul niet meer dan 7 voet diep; längs de oostzijde
van het eiland peilt men echter 4 ä 5 vaam water. In het
vaarwater längs de oostzijde van het eiland Djamboe staat op
de zoogenaamde pasir Djamboe bij nul te Tajan niet meer
dan 6 voet water; overigens staat daar in de geul van 3 tot 9
vaam. In het 2 a 300 m. breede vaarwater ten zuiden van
Djamboe, dat een enkele maal gebezigd wordt door stoomschepen,
die de Padang Tikarbaai binnenloopende voor de
reis naar Pontijanak van de Möndawakrivier gebruik ma