regel het kruit ontbreekt. Voor wering van schadelijk gedierte
uit de ladang s, voor het jachtbedrijf en tot het soms doenvan
vreugdeschoten behelpt men zieh dan ook bijna altijd met het
siechte kruit uit het Chineesche vuurwerk. Lansen zijn er ook
in het Tajan sehe niet meer, wel veel drietandige speren, die
evenwel uitsluitend voor de vischvangst dienen.
Sedert lange jaren leven de Tajan-stammen zeer vredig on-
der elkaar en van veeten onderling dan wel met de naburige
stammen hoort men nimmer iets. Evenmin van snellen, dat
zeker in de laatste 40 jaren niet meer is voorgekomen; de
zeer enkele koppen, die men nu nog in de Dajaksche huizen
van het bovenstroomgebied der Tajan aantreft, dateeren zeker
van het midden der vorige eeuw.
Na hetgeen wij hiervoren omtrent de voortbrengselen van
het landschap hebben vermeld, valt van de middelen van be-
staan der Tajan Dajaks weinig bijzonders meer medetedeelen.
Rijstcultuur op droge velden is natuurlijk hoofdzaak. De inza-
meling van boschproducten, w.o. eenige götahsoorten, heeft
in de laatste jaren weder eenige beteekenis gekregen; die der
damar koetjing is zelfs vrij loonend geworden. Maar vooral de
teelt van arenpalmen en de bereiding van arensuiker leveren
nog een goede bron van inkomsten voor de inheemsche bevol-
king van enkele streken in het Tajan’sche op, zooals bijv. voor
die der BatangTarang. De jaarlijksche uitvoer van arensuiker
wordt op 300000 pakjes geraamd,vertegenwoordigende eene
handelswaarde van 30000 dollars. Vischvangst in de vele
vischrijke meertjes geschiedt alleen voor eigen behoefte en op
kleine schaal.
De schatplichtigheid der Tajan Dajaks aan den Maleischen
vorst bestaat nog bijna uitsluitend in het opbrengen van eenDe
belastingen, nader omschreven in feene aantooning behoorende
bij art. 15 van het politiek contract van 22 Febr. 1883. Die
belastingen zijn:
1. eene directe belasting van 20 gantang’s padi dan wel
10 gantang’s rijst of/ 1 per jaar van elk Dajaksch huisgezin;
2. eene belasting, bekend onder den naam van sörah, een
gedwongen ruilhandel, waarbij van ieder gezin jaarlijks hoog-
stens 30 gantang’s rijst gevorderd wordt, waarvoor de belas-
tingschuldige eenige goederen of handelsartikelen in ruil ont-
vangt, ter waarde van £ der geeischte padi. De opbrengst
dezer belasting is geheel en al bestemd tot onderhoud van de
gehuwde familieleden van den vorst;
3. eene jaarlijksche belasting, eveneens onder den naam
van sdrah bekend, bestaande in het opbrengen van 1 dollar
aan den vorst en van 1 gülden aan ieder der beide mantri’s 1),
in ruil tegen eenige handeiswaren, kleedingstukken of andere
artikelen, vertegenwoordigende minstens de helft der waarde
van hetgeen door den belastingschuldige moet worden opge-
bracht;
4. eene buitengewone belasting, poepoe genaamd, nog
nader onderscheiden in poepoe mati, poepoe bhkördja en poepoe
poeasa, naar gelang ze moet worden opgebracht bij het
overlijden van den vorst of van een der mantri’s, of van een
der kinderen, broeders of zusters van den panbmbahan, dan
wel wanneer de vorst eenig feest viert, doch hoogstens 3 maal
’s jaars, of tijdens de Mohammedaansche vasten. De poepoe
bedraagt in het eerste geval per huisgezin f 1 of f 0.50 en 1
kip en in de beide andere gevallen bestaat ze uit eenige levens-
middele-n of/ 0.25 per huisgezin;
1) Evenals in de meer hooger op in het Kapoewasgebied gelegen Manische
landschappen, is ook in de binnenlanden van Tajan— MSlijau de Nederlandsche
munt zoo goed als niet gangbaar \ de Dajaks en de Maleiers bezigen en kennen
ook meerendeeis alleen de dollarmunt en weigeren om onze muntstukken in be-
taling te nemen. De in het politiek contract in Hollandsche munt aangegeven be-
dragen der verschillende hefiingen kunnen dan ook alleen als een soort van maat-
staf worden aangemerkt.