
H e t g e b ie d van S a n g g a u ten zuiden van
de Kapoewas.
Van den vroeger genoemden top Koeboet der westelijke
grensketen van het stroomgebied der Sbkadau, wendt zieh in
algemeen westelijke richting een geleidelijk in hoogte afne-
mende läge bergrug naar de Kapoewas en loopt aan die rivier
te niet nabij het linker zijtakje Tjbmpgdah Ajfer Patah, de
grens tusschen Sanggau en Mglijau. Deze läge berg-of heu-
velketen vormt de züidelijke grens van het landschap Sanggau
met Tajan-Mglijau en tevens de waterscheiding van de tot
laatstgenoemd rijkje behoorende Boewajan met de door Zuid-
Sanggau stroomende weinig beteekenende linker affluenten
der Kapoewas, Mgnsggga en Panjglimau.
Een smalle en zeer geprononceerde bergrug, G. Bindang
genaamd — hoogste top 389 mSM- scheidt zieh op körten af-
stand van de Sgkadaugrens van bedoelde grensketen af, loopt
met eene gemiddelde hoogte boven zee van 300 m. in algemeen
noordwestelijke richting naar de Kapoewas voort en buigt
zieh längs en vlak bij die rivier naar het noordöosten, om nabij
Kajoe Toenoeh steil naar hären linker oever afte vallen. Deze
uitlooper van de Bindangketen, bekend onder den naam van
G. Kgramat (260 m.), heeft de Kapoewasgenoodzaakt bij Kajoe
Toenoeh een scherpe en körte bocht te makeri ; de bodem
der rivierbedding bestaat daar uit vlakke steenbanken, welke
bij laag water zeer hinderlijk kunnen zijn.
Het Bindanggebergte met zijn talrijke smalle en steile, en
zieh in oostelijke richting uitstrekkende nevenketenen, welke
in de hoogste gedeelten een plateauvormig karakter hebben,
moet waarschijnlijk onder de jong-tertiaire verheffingen ge-
rangschikt worden. Deze formatie bestaat voor het grootste
deel uit een tamelijk brokkeligen zandsteen van witte of lichtgrauwe
(resp. lichtgroene) kleur, die hier en daar een groot
aantal witte kwarts- en kwartsiet rolstukjes bevat. In het algemeen
ligt het gesteente zeer vlak, dikwijls zelfs horizontaal.
Het gebergte is nog geheel met oorspronkelijk geboomte
bezet en alleen aan den Kapoewasoever en in de smalle en
vrij vlakke dalen, waardoor zieh in die woeste bergstreek de
beken eene bedding hebben gebaand, worden hier en daar
alluviale terreinstrooken aangetroffen, welke of nog tot bouw-
velden zijn ingericht, dan wel vroeger als zoodanig hebben ge*
diend en nu met laag hout en struikgewas zijn begroeid.
De naar het westen voortloopende nevenruggen der Bindangketen
zijn over het algemeen veel minder steil, vormen
00k geen plateaux in de hoogste gedeelten en moeten waarschijnlijk
onder het middel-tertiair worden gerangschikt ; de
zieh nabij de Mëlijaugrens tot 390 m. verheffende top Toeng-
gal, die met de züidelijke grensketen samenhangt, vertoont
toch dezelfde afwisseling van kleihoudenden zandsteen en min
of meer zandhoudende schieferklei,' kleisteen en merforel als
hiervoren voor het middel-tertiair in Bëlitangen Sëkadauwerd
aangegeven.
Längs de Kapoewas zijn hier en daar de oudere zandsteen-
lagen overdekt door goudhoudende zand- en grindgronden,
welke sedert een reeks van jaren door Chineezen op kleine
schaal als goudmijnen werden geëxploiteerd. Rijk aan goud
schijnen die gronden echter niet te zijn ; 00k heeft men daar
steeds met gebrek aan water voor de og rondwasschingo- te kampen
gehad, zoodat 00k in verband hiermede en met het ge- o
ringe werkkapitaal, waarover men in den regel te beschikken
had, de exploitatie luttele of geene winsten heeft opgeleverd.
De Europeesche particulière industrie schijnt het echter thans
daar met de goudwinning te willen beproeven, ten minste kor-
telings werd het terrein ten zuiden van de Kapoewas tusschen
Këdoekoel en Kajoe Toenoeh tot het doen van mijnbouw