anak radja1), waartoe alle leden der beide vorstenfamilien be-
hooren met uitzondering van den vorst, den rijksbestuurder
en van de kinderen en broeders van den vorst, die wellicht
voor opvolging in aanmerking zouden kunnen komen, welke
vorstelijke personen buiten de soekoes staan. De soekoe sangf-
gau, waartoe alle vrije Maleiers behooren, d. z. de orang
Sanggau Lawai en de orang Sanggau Manggoer. De soekoe
orang boemi, bevattende alle Maleiers, die nog in een zekeren
Staat van afhankelijkheid verkeeren, en de soekoe Dajak,
waartoe alle Dajaks behooren.
Als hoofden van de soekoe anak radja treden op zij die den
titel van pangeran of raden voeren, dan wel de vorstenteigen
die bij hunne verwanten en bij de bevolking in hoog aanzien
staan. In 1895 golden als zoodanig pangeran Nata, broeder
van den panbmbahan, raden Soema, diens neef en pangeran
Mas, een broeder van den rijksbestuurder | voorts raden Mas
en Abang Adi.
Als hoofden der tweede soekoe, die in ’t algemeen kijai worden
genoemd, komen in aanmerking personen, die den titel
voeren van mas toemenggoeng, mas dömang, sbnopati, tjitra-
wangsa, enz. De hoofden dezer beide soekoe’s worden door
den vorst benoemd, in overleg met de afgevaardigden uit die
beide soekoe’s; de waardigheid van soekoehoofd blijft echter
in den regel in dezelfde familie. De verschallende titels worden
door den vorst verleend % vroeger deed hij dit geheel zelfstan-
dig, tegenwoordig wordt hiertoe echter de goedkeuring van
het Europeesch bestuur vereischt. Het verleenen van rangen
en titels aan den vorst en aan den rijksbestuurder als opvolger
heeft het Gouvernement evenwel aan zieh voorbehouden.
Bepaalde hoofden van de derde en vierde soekoe schijnen
er tegenwoordig niet meer te bestaan. Wel hebben de orang
1) Zie blz. 110 „de dara-radja.v
boemi hunne oudsten of kampoenghoofden en de Dajaks
hunne stam- en kampoenghoofden, maar eigenlijke soekoe-
hoofden als die der eerste en tweede soekoe zijn dit niet.
In de laatste jaren is trouwens van het volgens de adat ver-
eischte medebestuur der soekoehoofden zoo goed als niets
meer overgebleven. De vorst voert thans het bewind uitslui-
tend met den rijksbestuurder en alleen den gemachtigde van
den vorst in het Boven-Sökajamgebied is nog eene zekere be-
voegdheid tot regeling en afdoening van de aangelegenheden
der Dajaks toegekend. Alleen bij de keuze van den vorst of
van diens opvolger treden 00k hu nog — doch vrij wel pro
forma, omdat men bij die keuze a ls ’t wäre aan een bepaald
persoon gebonden is AS de soekoehoofden eenigszins op den
voorgrond. Stemgerechtigden in de eerste soekoe schijnen c.q.
te zijn alle hoofden der verschillende familien I in de tweede soekoe
alle hoofden van gezinnen; in de derde soekoe alle kampoenghoofden
en in de vierde soekoe alle stamhoofden.
De soekoeindeeling kan overigens nog slechts als eene geheel
verouderde instelling worden aangemerkt, welke zeker
spoedig geheel tot het verledene zal behooren.
De rijksbestuurder en de personen, die hiervoren als de
hoofden der eerste soekoe werden genoemd, hebben eene aan-
stelling als rijksgroote of mantri. Met uitzondering van die van
den rijksbestuurder, wordt de aanstelling van de mantri’sdoor
den vorst gedaan, na bekrachtiging door het Hoofd van ge-
westelijk bestuur.
Officieel treden de mantri’s alleen op bij het sluiten van
contracten met het Gouvernement en overigens kan hunne
betrekking, evenals elders ter Borneo’s Westkust, vrij wel
eene sinecure worden genoemd.
De karadjaän (rijkssieraden) van Sanggau bestaan uit een
kris, een zwaard — vermoedelijk van Europeesche afkomst —
met eene onleesbare inscriptie op het lemmet en een koperen