
Sambas aan de weerspannigheid dier Dajaks geen einde is
gemaakt, bleek kortelings weder. In Juni 1899 snelden zij toch
een 6tal aan Sambas onderhoorige Tawang Dajaks en een
Sökadjang Dajak van Sanggau, zoogenaamd omdat zij de
tömpajan nog niet terug hadden ontvangen, die zij in 1894
als boete, bij wijze van waarborg, hadden moeten afstaan, en
versperden de toegangen tot hun gebied, zoodat de uit Sambas
daarheen gezonden commissie van onderzoek onverrich-
terzake moest terugkeeren. Spoedig daarop zegden zij een-
voudig de gehoorzaamheid aan den vorst van Sambas op,
wien nu weinig anders overschoot dan te verzoeken hen te
mögen tüchtigen.
In overleg met de zelfbesturen van Sambas, Landak en
Sanggau werd hierop besloten dat de betrokken Europeesche
ambtenaren, gesteund door eene gewapende politiemacht en
door inlandsche hulptroepen van Sambas in Mei 1900 naar
de Songkongstreek zouden gaan om de weerspannige bewo-
ners tot onderwerping aan te manen; mocht dit middel niet
helpen, dan zou den sultan van Sambas worden opgedragen
hen te tüchtigen. De radja van Serawak was welwillend ge-
noeg hiervoor zijne medewerking toe te zeggen, in zake het
zoo noodig afsluiten zijner grenzen.
De sultan van Sambas trok werkelijk den 7den Mei 1900,
vergezeld van den assistent-resident van Sambas, met een bala
van, naar de courantenberichten getuigden, meer dan 1000
man sterk, naar het Songkonggebied, waarin zonder veel
moeite doorgedrongen werd. De aldaar in ’t werk gestelde
pogingen tot toenadering hadden echter weinig resultaat,
waarom in het begin van Juni de Songkong ’sehe hoofdvesti-
ging Tömbawang1) werd verwoest. De krijgsmacht van Sam-
1) Die hoofdvestiging komt op de topographische kaart voor onder den naam
Tatang.
bas leed hierbij een verlies van één man, terwijl 5 Songkong’s
sneuvelden. Zeer moorddadigf o waren dus de opfevechten niet
geweest, hetgeen 00k moeilijk anders kon, omdat de in ver-
zet zijnde Dajaks zieh ouder gewoonte door de vlucht naar de
bosschen aan de tuchtiging hadden weten te onttrekken.
De autoriteiten van Sambas en de contrôleurs van Sanggau
en Landak keerden na vorenbedoelde tuchtiging met hunne
politiedienaren en de inlandsche hulptroepen naar hunne stand-
plaatsen terug.
Aanvankelijk bleef nu een over en weer snellen van de
Songkong’s en de grensstammen van Sambas en Landak niet
uit, maar al zeer spoedig toonden de eersten, die toch wel wat
moedeloos waren geworden, neiging tot onderwerping, brachten
eerst een gedeelte der hun opgelegde boete (van 95 ge-
weren) op, leverden spoedig daarna aan den contrôleur van
Sanggau, die zieh hiertoe naar hun gebied had begeven, de
nog ontbrekende geweren uit en legden eindelijk opnieuw den
eed van trouw aan den sultan van Sambas af.
Het verzet kan hiermede voor de zooveelste maal als weder
geëindigd worden beschouwd ; of deze keer op de eeden der
snellustige Songkong’s eenige Staat kan worden gemaakt, zal
de toekomst moeten leeren !
BESTUÜR EN BEVOLKING VAN SANGGAU.
De sedert 26 Juni 1876 regeerende vorst van Sanggau,
panëmbahan Hadji Soleiman Pakoe Nëgara, is de i8de van
zijn geslacht.
De voor het meerendeel door de overlevering bewaarde
namen zijner 17 voorgangers van af het legendarisch ontstaan
van het rijk, zijn in den hier bijgevoegden stamboom vermeld.
Zooais 00k uit die geslachtslijst blijkt, bestaat in het Sanggau