
tuiging uitspreken dat die toekomst bij de tegenwoordig ge-
volgde bestuursrichting, met de geringe middelen waarover
het bestuur te beschikken heeft, nog in een zeer ver verschiet
ligt, als ze zelfs immer bereikt wordt.
Een wellicht kortstondig opflikkeren van de mijnindustrie
in het naar het schijnt aan edele metalen maar weinig rijke
Kapoewasgebied kan voor het land geen toekomst zijn; alleen
landbouw in den uitgebreidsten zin des woords, en waar nog
waardevolle bosschen zijn, toezicht op de exploitatie om een
verder uitroeien der boschproducten te voorkomen, zullen dat
gebied tot ontwikkeling en welvaart kunnen brengen. En hoe
een uitgestrekt met oerwoud bezet laagland tot ontwikkeling
kan worden gebracht, leert zeker wel het kleine district Soen-
gai Kakap, waar de voormalige drassige woudvlakte door
eene op zeer primitieve wijze tot stand gekomen drainage in
eene uiterst welvarende landstreek werd herschapen. Op die
wijze zal men dan ook m.i. in ’t groot moeten voortgaan.
Millioenen zullen er zeker in de eerste plaats vereischt worden
om zulk een reuzenwerk tot stand te brengen, dat echter
die millioenen waard is.
Even noodig voor de ontwikkeling van Borneo’s Westkust
is echter een groote toevoer van volk, want de tegenwoordige
inheemsche bevolking is niet alleen veel te gering, maar ze
mist bovendien de energie om zieh nog uit haar verval op te
heffen en in de toekomst noemenswäard tot de welvaart van
het land bij te dragen.
En waar nu reeds uitgestrekte streken van Java met over-
bevolking te kampen hebben en ook daar de strijd om het be-
staan hoe langer hoe grooter afmetingen begint aan te nemen,
waar bovendien emigratie van Javanen naar de Buitenbezit-
tingen, ja zelfs naar het verre Suriname, gestadig toeneemt,
verdient wellicht het denkbeeid overweging om de overbevol-
king van Java er toe te brengen naar Borneo’s Westkust te
verhuizen om daar met ruime hulp van het Gouvernement
flinke landbouwkolonien te stichten, die natuurlijk geheel on-
afhankelijk van de inlandsche zelfbesturen zouden moeten zijn.
Borneo’s Westkust is zeker nog een in vele opzichten ge-
zegend land, want het klimaat is er over ’t algemeen uitste-
kend, de groote alluviale laaglanden zijn er ontegenzeggelijk
vruchtbaar en ook in de hooger gelegen streken worden nog
volop gronden, geschikt voor'ontginning aangetroffen.
Het wacht slechts op kapitaal en ondernemingsgeest om de
natuurlijke waterwegen in vaste banen te leiden, om de uitgestrekte
laaglanden droog te leggen; het wacht op verkeers-
wegen te land, op eene nijvere bevolking eindelijk die het tot
welvaart kan brengen.
B a ta v ia , 1900— 1901.