
Reeds spoedig na zijn optreden zag hij zieh echter in zijne
verwachtingen — niet ’t minst zeker wat zijn inkomsten be-
treft ten zeerste teleurgesteld. Hij, die te Batavia een goed
inkomen had gehad, genoot te Mélijau toch slechts van het
Gouvernement eene jaarlijksche schadeloosstelling van /120
en zijne arme onderdanen bleken niet genoeg hasil te kunnen
opbrengen om overigens in zijn levensonderhoud te kunnen
voorzien. Zooais hij verklaarde was hij door zijne geringe inkomsten
niet in Staat de hem bij het politiek contract opge-
legde verplichtingen na te komen tot bevordering der welvaart
zijner onderdanen. Om die redenen deed hij dan 00k reeds in
1889 het verzoek van zijn waardigheid te worden ontheven,
hetgeen den 2den Augustus van dat jaar geschiedde, waarna
hij te Batavia in Gouvernements dienst werd herplaatst; hij
overleed aldaar in 1897.
Daar hij geen zoon had, die hem bij zijne abdicatie in Mélijau
kon opvolgen, en de eerste mantri van het rijk, Raden
Soema Ningrat, die eenige aanspraken op het bewind kon
doen gelden, daarvoor minder geschikt werd geoordeeld, werd
door het Europeesch bestuur aan de kiesgerechtigden in over-
weging gegeven om het landschap met Tajan te vereenigen,
welks vorst door verwantschap en afstamming de meeste aanspraken
op de vorstelijke waardigheid in Mélijau had. Na
eenige beraadslagingen nam men in Mélijau met dit voorstel
genoegen, waarop bij Gouv. besluit van 15 Januari 1890
N°. 2 3 panémbahan Pakoe Soerija Négara van Tajan tevens
met het bewind over Mélijau werd belast, hetgeen hij den 2Östen
Februari van dat jaar aanvaardde, nadat hij zieh schriftelijk
had verbonden dat landschap te besturen overeenkomstig de
wetten en instellingen des lands en met inachtneming van de
bepalingen van het in 1887 met den laatsten vorst van Mélijau
gesloten politiek contract.
BESTUUR EN BEVOLKING.
Het Maleisch bestuur van het eigenlijke Tajan berust in
handen van den vorst en zijne beide mantri’s, Pangeran Mang-
koe Nbgara en Pangeran Daing. De eerste, een jongere breeder
van den panSmbahan, treedt tevens als rijksbestuurder op
en houdt evenals de vorst op de hoofdplaats Tajan verblijf,
terwijl de tweede, een oudoom van den vorst, hoewel 00k in
alle aangelegenheden van het landschap geraadpleegd wor-
dende, meer bepaald het direct gezag uitoefent in de belang-
rijke Batang Tarang-streek, waar hij 00k verblijf houdt.
Van Gouvernementswege geniet alleen de vorst eene schade-
lopsstelling van f 600 ’s jaars ; de mantri’s genieten geenebe-
paalde bezoldiging. Volgensart. 15 van het contract worden
echter door den panbmbahan ter voorziening in de behoeften
van de leden der vorstelijke familie, in evenredigheid van
ieders rang en aanzien, bepaalde gronden aan hen afgestaan
hetzij ter bebouwing, dan wel om daarvan hasil te trekken.
Bepaalde apanages mögen dit echter niet worden genoemd,
tenminste als zoodanig vat men het in Tajan niet op.
Zoogenaamde Maleische districtshoofden zijn voorts te Balai
Ingin en te Sosok en kampoenghoofden op de hoofdplaats
Tajan en te Batang Tarang. Alle deze Maleische hoofden
krijgen eene aanstelling van den Resident op voordracht van
den panembahan; de meer gewone hoofden der Maleische
kampoeng’s worden evenals elders door de bevolking gekozen
en door den vorst aangesteld.
De tegenwoordige vorst, een weinig krachtige en verlegen
persoonlijkheid, Staat geheel onder den invloed van zijne beide
mantri’s en zelfs in die mate, dat hij in kleinigheden zonder
hen geene beslissing kan of mag nemen. Vooral Pangeran
Daing, een zeer sluw oud man, beheerscht den vorst geheel,