
voortdurend uitbreiding der aanplantingen plaats heeft. De
maatstaf voor rijkdom in het Pontijanak’sche is dan ook het
bezit van een klappertuin; de usance der taxatie is bijv. te
Soengai Kakap van f 3 tot 1 dollar per vruchtdragenden klapperboom,
naar gelang de tuinen meer of minder productief
zijn. De mooiste klappertuinen worden in de kampoeng’s aan
of op körten afstand van de kust aangetroffen, als te Soengai
Itik, Soengai Djöroedjoe, Kali Mas, Tandjoeng Saleh, enz.;
hoe meer landwaarts in, hoe geringer waarde de tuinen heb-
ben, als die te S. Röngas, die längs den grooten weg naar
Soengai Kakap, enz.
De Chineezen van Soengai Kakap, koopen veelal de natte
klappers op en verwerken die tot coprah voor de markt, ’t zij
te Pontijanak, ’t 2ij te Singapoera; sommige eigenaren van
klappertuinen hebben echter contracten voor levering van
coprah met een der beide oliefabrieken te Pontijanak. De Chineezen
aldaar, die coprah voor de markt te Singapoera op-
koopen, verzenden die ook wel bij wijze van ballast in de
schoeners, welke tusschen Pontijanak en de Straits of Siam
varen.
Het voor de kust van Mömpawah gelegen eilandTömadjoe
(een deel van het territoirvan Mömpawah) Staat bekend om
het beste product; de daarvan afkomstige coprah istochin de
zon gedroogd („sun-dried” is het merk te Singapoera), in
tegenstelling met die van elders, waarvan de droging veelal
kunstmatig geschiedt.
Sinds te Pontijanak 2 oliefabrieken in werking zijn, is de uit-
voer van coprah belangrijk achteruitgegaan, omdat de grond-
stof thans grootendeels plaatselijk wordt verwerkt; zoo be-
droegin dejaren 1885— 1890 de uitvoer gemiddeld 7.595000
k.g. per jaar, terwijl in 1900 niet meer dan 3.237000 k.g. is
uitgevoerd geworden. Hoe beduidend daarentegen de uitvoer
van olie is toegenomen, kan hieruit blijken, dat in dejaren
1885— 1888, toen te Pontijanak nog geen olie längs hydraulischen
weg werd gefabriceerd, per jaar niet meer dan circa 9000
liter werd uitgevoerd, terwijl die uitvoer in 1900 tot 2.579940
liter steeg. Uit de vorenstaande cijfers kan tevens de conclusie
worden getrokken, dat Pontijanak voldoende coprah produ-
ceert om nog een derde fabriek ruimschoots van grondstof te
kunnen voorzien.
Naast de klappercultuur Staat die van den sagopalm, welke
vooral te Soengai Djawi, längs de Kleine Kapoewas, te Niboeng
Söriboe en Tölok Koempai, zoomede längs de oevers der Lan-
dakrivier toepassing vindt. Hoe belangrijk ook die cultuur in
de laatste jaren is vooruitgegaan, blijkt wel hieruit, dat in de
jaren 1885Ä-1890 per jaar gemiddeld niet meer dan 96000
k. g. sagomeel van Pontijanak naar Singapoera werd uitgevoerd,
terwijl die uitvoer in 1900 1.147670 k. g. bedroeg.
Deels als hoofd-, anderdeels als nevenbedrijf is ook de zee-
vischvangst voor velen een middel van bestaan. Deze geschiedt
met eigen vaartuigen en netten in open zee, wanneer getij en
weder dit toelaten, en anders längs het strand, waar de kust-
bevolking ook uitgestrekte sero’s heeft. De vangst dient vooral
voor plaatselijk gebruik; uitvoer naar nabij gelegen plaatsen
van gezouten, gedroogde of gerookte visch komt echter nu en
dan voor. De gedroogde visch voor de behoefte der bevolking
in het Kapoewasgebied wordt evenwel grootendeels van Singapoera
aangevoerd; in 1900 vertegenwoordigde die invoer
zelfs, eene handelswaarde van f 226833. Versehe zeevisch
wordt te Pontijanak betrekkelijk weinig aangevoerd en is dan
ook meestal duur.
De voornaamste vischsoorten zijn sönangin, kakap djom-
pal of bölanak, troeboek, kömbong, bawal, töngiri en ikan
lida. Van trasi- en pötisbereiding maakt men veelal slechts
voor eigen consumptie werk; de uitvoer dier producten naar
elders, soms zelfs naar Java, heeft weinig te beteekenen.