
delijk die verlaten bouwvelden ter sprake hebben gebracht,
mag het niet overbodig heeten hier mede te deelen wat dien- o o
aangaande door het onderzoek naar de rechten, welke door
de bevolking op de onbebouwde gronden worden uitgeoefend,
in ’t licht werd gesteld.
Tempalai noemt men den grond, waarop het eerste struik-
gewas voorkomt, dat opschiet nadat de cultuur is gestaakt
geworden; na circa 2 jaar geeft men aan den grond den
naam van balik-batang, welke hij ongeveer 10 jaren blijft
behouden.
Ansap, is de algemeene naam voor gronden met geboomte
van 10 tot 30 jarigen leeftijd; agong, kerboh en bawah zijn
verder de achtereenvolgende benamingen voor boschgronden
ouder dan 30 jaar.
Pfengarong, noemt men de gronden, welke vroeger ontgon-
nen waren en die, na jaren braak gelegen te hebben, naar
het uiterlijk te oordeelen weder geheel tot den vroegeren
Staat van woestheid zijn teruggekeerd.
Gronden in bergstreken bestempelt men voorts met den
algemeenen naam van tanah-boekit; die in heuvelterreinen
noemt men gemeenlijk tanah-natai; vlakke grond heet tanah-
datar; moerasgronden worden ranah, rasan of tawan genoemd;
gronden die nu en dan onder water loopen, dan wel die längs
rivieren of meren gelegen zijn, heeten basah ofkSpoh; met
alang-alang of struikgewas bedekte zandgronden dragen den
naam van pangkal-toewa.
Alhoewel in het Djoengkitgebied het oorspronkelijk woud
reeds grootendeels is uitgeroeid, worden er nog betrekkelijk
vele goede houtsoorten aangetroffen, w. o. 00k het zoozeer
gezöchte ijzerhout. Kleine töngkawang-aanplantingen komen
00k allerwege voor, maar evenmin als elders dragen die veel
tot de welvaart der bevolking bij.
Uit een geologisch oogpunt moet de Djoengkitstreek, zoomede
het aangrenzende Bëlitanggebied onder de eoceene for-
Imatiën gerekend worden. De streek is zeer kolenhoudend,
maar helaas blijken de kolen van zo6 jonge formatie te zijn
en bevatten naar men zegt 00k zoo veel ijzerpyriet, dat zij uit
een handelsoogpunt vrij wel als waardeloos kunnen worden
aangemerkt, ten minste die, welke tot nu toe te voorschijn
werden gebracht.
Evenals elders geldt 00k in het Sintangsche dat op onbebouwde
gronden, waarop zieh tëngkawang-boomen bevinden,
of tapang-boomen, waarop bijen nestelen, alleen de rechtheb-
bende de boschproducten mag inzamelen, in tegenstelling van
de overige maagdelijke gronden, waarop elk bewoner der
landstreek gelijke rechten tot inzameling heeft.
D e h o o f d p l a a t s Sintang .
Aan de samenvloeiing van de Kapoewas met haar voor-
name linker zijrivier de Mëlawi ligt Sintang, de hoofplaats
van het Sintangsche rijk en tevens van de afdeeling van dien
naam.
De plaats wordt door de beide breede rivieren in drie deelen
gescheiden : het zoogenaamd établissement of Europeesch
gedeelte aan de rechter zijde van de Mëlawi-monding, de Chi-
ineesche wijk aan hare linker zijde en eindelijk de residentie
jvan den vorst aan den rechter Kapoewasoever.
Wanneer men van de Chineesche wijk per vaartuig het
Europeesche Sintang nadert, maakt die op een heuvelachtig
terrein gelegen plaats een allergunstigsten indruk. Zij werd in
I^55 gebouwd op eene betrekkelijk smalle strook heuvels,
welke in vroegere tijden grootendeels door Chineezen voor
goudgraven werden geëxploiteerd. Verscheidene tëbat’s (af-
gedamde vijvers) en parit’s (waterleidingen) wijzen nog op die