
Om nu de goede orde van zaken weder te kunnen herstellen,
is het dringend noodig, dat de goede geesten worden terug-
geroepen en de kwade verjaagd. Dit is alleen mogelijk door
boetebetahng (bajar tongkal), omdat dit steeds met een ver-
zoeningsmaal gepaard gaat, dat aangemerkt kan worden als
een zoenoffer •; aan de goede geesten om hen tot terugkeer te
nooden en hunne bescherming in te roepen, aan de kwade
geesten om hen tot den aftocht te dwingen. Gevallen waarin
de atoeran-tongkal toepassing vindt, als de geringe boete (een
kip, eenige eieren, wat tabak of eene zeer kleine som geld) op
het oorspronkelijk misdrijf niet dadelijk wordt afbetaald, zijn
bijv.: het stelen van vruchten uit boomen, waarvan de eigena-
ren zieh door bepaalde teekens aan de boomen als zoodanig
hebben kenbaar gemaakt; het bovenstrooms visschen met
toeba, zonder hiervan aan de benedenstrooms gevestigde
kampoeng s te hebben kennis gegeven; het beschädigen of
vernielen van een ladang of van een huis, dat tijdelijk door de
bewoners is verlaten; het bevaren eener pantang verklaarde
rivier; het door een vreemdeling binnendringen van eene pantang
verklaarde woning of ladang, als de verboden toegang
door bepaalde teekens kenbaar is gemaakt, enz.
In sommige gevallen, wanneer iemands schuld aan een ge-
constateerd misdrijf niet te bewijzen is, ’t zij dat de beklaagde
ontkent, dan wel dat de verklaringen van de getuigen niet
overeenstemmen, plegen de Desa’s hun toevlucht te nemen
tot Godsoordeelen.
Van de drie vroeger gebruikelijke oordeelen zijn er reeds
twee door het Europeesch bestuur verboden, nl. de atoeran
bgrsgpoh (metaal verhitten), waarbij men den beklaagde met
een wit gloeiend ijzer over de handen streek en de atoeran
tjölok (grijpen), waarbij de beklaagde een zeer klein voorwerp
uit een bak met kokend water moest halen.
Het derde oordeel de atoeran börsHam (duiken) wordt nog
wel eens clandestien toegepast, wanneer bij een ongehuwd
meisje de gevolgen van geslachtsgemeenschap zichtbaar worden
en de door haar aangewezen schuldige minnaar, die vol-
gens de adat verplicht is haar te huwen dan wel eene betrek-
kelijk hooge boete te betalen, schuld ontkent.
Het meisje of hare verwanten vaardigen voor dit oordeel
een gemachtigde af, die met den beklaagde of diens gemach-
tigde om ’t langst onder water moet blijven. Daar het bij deze
waterproef niet tot de zeldzaamheden behoort dat een der
duikers verdrinkt, ja beiden wel eens levensloos uit het water
worden gehaald, wordt het 00k zeker wel tijd, dat aan dit nu
en dan zeer in ’t geheim toegepast duikoordeel een einde wordt
gemaakt.
De begrippen der Desa’s omtrent geestenbezwering door
bHijan’s bij ziektegevallen, groote rampen van hoogerhand,
enz. zijn dezelfde als bij het meerendeel der Dajaksche stammen.
Zij zijn 00k strenge volgelingen van het animisme en
hechten niet minder dan de stammen in het centrum van Borneo
aan droomen, onereuze teekens, enz.
Hunne lijken begraven zij in den regel in de nabijheid der
kampoeng’s ; op lijkverbranding zijn zij echter zeer gesteld,
maar de met die doodenbezorging volgens de adat gepaard
gaande hooge kosten kunnen zij veelal niet betalen, zoodat
het verbranden nog alleen bij voorname hoofden toepassing
vindt. Evenals bij de andere stammen wordt na verbranding
de overgebleven lijkenasch in een kleine martavaan (blimbing)
geborgen, welke nabij de nederzetting op een 4 a 5 m. hooge
houten paal wordt geplaatst, die van eenig zeer primitief snij-
werk wordt voorzien.
Volgens de laatste opgave van het Europeesch bestuur
bedraagt het zielental der Maleiers in MSlijau 1382, verdeeld
over circa 250 huisgezinnen. Zij hebben zieh hoofdzakelijk in
enkele nederzettingen längs de Kapoewas en hare affluenten