
titel van kapitein, waarvoor die van kapitan in de plaats getre-
den is. De kapitan s kunnen als de districtshoofden worden aan-
gemerkt, onder wier bevelen de lauthai’s en kaptjong’s staan.
Van de vorenbedoelde 112 hoofden zijn in de afdeeling
Pontijanak en Ommelanden geplaatst 6 kapitan’s, 5 lauthai’s
en 5 kaptjong’s en wel: ter hoofdplaats Pontijanak 2 kapiteins
en 3 lauthai’s; te Kampoeng Baroe 1 kapitan, met 1 kaptjong
te Soengai Sahang; te Tblok Koempai 1 kapitan, met 2 kap-
tjong’s te Niboeng Sbriboe Ilir en Oeloe; te Mandor 1 kapitan;
1 lauthai te Sbbadoe en 2 kaptjong’s te Mandor en te
Ngara; te Pfeniti 1 kapitan, met 1 lauthai te Djoengkat. Voor
de geheele afdeeling Soengai Kakap is 1 kapitan gevestigd
te Soengai Kakap, die 4 lauthai’s te Tandjoeng Saleh, Djg-
roedjoe, Soengai Itik en te Koeboe onder zijne bevelen heeft.
Voor de verschillende bedrijven, door de Chineezen in de
afdeelingen Pontijanak en Soengai Kakap uitgeoefend, ver-
wijzen wij naar Bijlage VIII.
De daarin voorkomende opgave kan echter niet als geheel
volledig worden aangemerkt, omdat een deel der cijfers bij
raming is vastgesteld, echter in overleg met de Chineesche
hoofden. Betreffende de opgegeven cijfers valt nog te vermelden,
dat te Niboeng Sbriboe en te Tölok Koempai onder de
landbouwers 00k de door hen gebezigde koelies begrepenzijn;
dat de handwerkslieden te Söbadoe allen plankenzagers zijn
en dat het grootste gedeelte der onder Pöniti ressorteerende
landbouwers thans te SSgadoeng en te Soengai Bölanga woont.
Onder de handwerkslieden komen voor scheepsbouwers,
kuipers, meubelmakers en gewone timmerlieden; voorts goud-
en zilversmeden en ijzersmeden, blikslagers, schoenmakers,
kleermakers, bakkers, slagers, arakstokers, enz.
De landbouwers bewerken sawah’s, sirih-, suikerriet-, peper-
en groententuinen; 00k de indigo-cultuur wordt in het Ponti-
janak’sche op kleine schaal gedreven, doch uitsluitend voor
plaatselijk gebruik. De rijstproductie is evenals elders geheel
onvoldoende, zoodat geregeld groote aanvoeren van Saigon-
rijst plaats hebben (zie Bijlage IX).
De door de bevolking aan den sultan van Pontijanak op te
brengen belastingen, werden vastgesteld bij het politiek contract
van 1879 tot de volgende bedragen:
Van boschproducten, als rotan, gbtah, timmerhout, boom-
was, enz. io°/o van het ingezamelde. Van de landbouwvoort-
brengselen, 10 gantang’srijst per jaar van elke 2500 vierkante
vademen (circa 0,8 hectaren) sawah; 4 gantang’s van dezelfde
uitgestrektheid nieuwe gronden en ladang s ; f 6 van die uit-
gestrektheid groenten-, sirih- en suikerriettuinen; / 2 als het
geldt boomgaarden, behalve die met doerijan beplant, waar-
van op welke plaats binnen het landschap 00k, io°/0vanhet
product wordt geheven; / 2 (maximum) per jaar voor elke
2 500 vierk. vademen aan te leggen koffij of andere aanplanting
op groote schaal; /0,015 per vruchtdragende klapperboom
(per jaar) onverschillig wie de eigenaar van den boom is.
De Dajaks moeten per jaar en per huisgezin betalen:
2 gantang’s rijst, 1 gantang poeloet, 1 kip, 2 eieren en 45
bossen brandhout, gezamenlijk eene waarde vertegenwoor-
digende van f 3.59. Daarenboven zijn zij verplicht in het jaar
gedurende 4 dagen bij of voor den sultan te werken, de heen-
en terugreis niet medegerekend.
Zeer drukkend kunnen vorengenoemde belastingen niet
worden genoemd; ze berusten trouwens op eene minnelijke
overeenkomst tusschen vorst en volk, welke later door het
Gouvernement is bekrachtigd geworden.
Onder de middelen van bestaan der Pontijanak’sche bevolking
bekleedt de klapperteelt zeker de voornaamste plaats;
zooals wij trouwens reeds mededeelden, is het de hoofdcultuur
te Soengai Kakap en op de nabij gelegen eilanden, waar ette-
lijke milioenen klapperboomen worden aangetroffen en nog