bawangstreek de ook daar geheschen Sörawaksche vlag te
doen neerhalen. Alleen de leiders der beroeringf werden met
verbanning naar Poerworedjo (Java) gestraft; op verzoek van
den Heer van Koeboe werd echter een I5tal medeplichtigen
na körten tijd weder op vrije voeten gesteld.
Sjarif Hasan overleed den 4den November 1900; als zijn
opvolger werd den 8sten d.a.v. zijn zoon Wan Abas onder na-
dere goedkeuring der Regeering erkend en toegelaten en deze
is thans nog aan het bewind.
BESTUUR EN BEVOLKING VAN KOEBOE.
De vorst wordt zoogenaamd in het bestuur bijgestaan door
drie mantri’s, die evenals in de overige kleine Kapoewasrijkjes
alleen bij zeer plechtige gelegenheden eenigszins op den voor-
grond treden, geen bepaalde inkomsten genieten als van de
gronden, welke hun ter bebouwing zijn afgestaan, en overigens
in den landbouw en den kleinhandel in boschproducten een
middel van bestaan vinden.
De wettige inkomsten van den Heer van Koeboe bepalen
zieh uitsluitend tot het tiendrecht op de binnen de grenzen van
zijn rijk ingezamelde boschproducten; het recht tot heffing van
alle andere belastingen, pachten, hoofdgelden van Chineezen,
enz. behoort uitsluitend aan het Gouvernement. Daar de in
Koeboe ingezamelde producten uit het woud over ’t algemeen
niet zeer waardevol zijn, hebben ook de inkomsten van de
vorstenfamilie niet veel te beteekenen en is die familie vrij arm.
Dat ook in verband hiermede het inlandsch bestuur niets bij-
draagt tot de ontwikkeling van land en volk, behoeft wel geene
nadere toelichting; eenig politietoezichttottegengang van den
sluikhandel aan de Kapoewasmondingen is al het eenige,waar-
toe het Koeboe’sch bestuur de behulpzame hand kan leenen.
Trouwens het gezag van het Koeboe’sch vorstenbestuur is
altijd hoogst onbeteekenend geweest en eigenlijk strekt het
zieh niet veel verder uit dan over de negöri en de nabij gelegen
kleine nederzettingen. In de rij der Kapoewasstaatjes is Koeboe
dan ook zeker een der minst beduidende.
Telde het rijkje in 1854, behalve de hoofdplaats en Amba-
wang, nog slechts een 4tal deels Maleische, deels Boegineesche
nederzettingen, gezamenlijk met 125 huisgezinnen of circa 700
zielen, sedert dien is de bevolking door toeloop van elders be-
trekkelijk sterk toegenomen. Volgens de door het inlandsch
bestuur in April 1901 verstrekte opgave wordt toch het zielen-
tal thans geraamd op 4637, w.o. 333 Arabieren (88 m., 85
vr. en 160 k.), 4068 Maleiers, Boegineezen en andere inlanders
(1472 m., 1195 vr. en 1401 k.) en 232 Chineezen (119
m., 36 vr. en 77 k.).
De Arabieren zijn meerendeeis afstammelingen of verwan-
ten van den stichter. van het landschap en worden evenals in
Pontijanak onder de inheemsche bevolking gerekend; de Boegineezen
zijn deels direct uit Makasser naar Koeboe overge-
komen, dan wel uit Pontijanak daarheen verhuisd.
Vooral de Ambawangstreek is in de laatste halve eeuw vrij
goed vooruitgegaan; de daar op körten afstand van de kust
te midden der klapperaanplantingen gelegen kampoeng’s
Entje Poelau, Tölok TjSkÖdai, SSlat Römis en Pömalang ne-
men door de klapperteelt steeds in welvaart toe en ook de
negöri Koeboe begint zieh eenigszins uit het verval te verhef-
fen, waarin zij lange jaren heeft verkeerd.
In aanmerking genomen de oppervlakte van het landschap,
nl. 92,4 □ g. mijlen =§¡5087 k.m.2 is Koeboe echter nog steeds
zeer siecht bevolkt (50 zielen per □ g. m.); trouwens zooals
reeds vroeger bleek, is het veelal drassige binnenlandnogzoo
goed als onbewoond en heeft de bevolking zieh hoofdzakelijk
en dan nog zeer verspreid alleen längs de groote rivieren en