
land aannemen. Behalve de in de vlakte ingesloten liggende
en geheel met hoog geboomte bezette granietheuvels en bergen,
komt in het deltagebied het graniet aan de oppervlakte
aHeen te voorschijn te Batoe Lajang, waar ook de op 5.5 k.m.
benedenstrooms van Pontijanak in de Kleine Kapoewas liggende
steenbank uit dit eruptief gesteente bestaat.
De voor een deel tot het benedenstroomgebied der Lan-
dak ), deels tot het kustgebied van Pontijanak behoorende
landstreek ten noorden der Kleine Kapoewas, van af Soeka
Lanting tot aan zee, bestaat geheel uit eene drassige woud-
vlakte. Het na de splitsing in 1884 van het voormalige Chi-
neesche landschap Mandor bij Pontijanak gevoegd gedeelte
van het grondgebied der eertijds door de goudwinning zoo
bloeiende Lan Fong-kongsi, zuidwaarts aan vorenbedoelde
strandvlakte grenzende, wordt echter grootendeels ingenomen
door läge granietbergen en heuvels, die zieh in noordelijke
richting tot aan het dal der Mömpawahrivier uitstrekken.
In 1887 heeft men, navoorafgaande openkapping,degrens-
lijn tusschen de landschappen IVfempawah en Pontijanak, die
in het oosten bij den G. Batoe (33°) aan de westelijke grens
van Landak aansluit, dwars door dit heuvelterrein heen vast-
gesteld tot aan den oorsprong van de S. Poeroen 11 Osar, aan
den voet van den heuveltop Soewalam, van waar genoemde
rivier tot aan zee als grens is aangenomen geworden.
Mandor, eertijds de hoofdplaats der mächtige kongsi, kan
als het centrum van een jong zandsteenterrein worden aange-
merkt, dat bijna alleen läge heuvels bevat~). De Sedimenten
zijn daar op een onderlaag van graniet afgezet in een breede,
°ude terreinplooi, die zieh van Möndjalin aan de MSmpawah-
rivier in ongeveer zuidelijke ofzuidzuidwestelijke richting over
1) Deze landstreek, zoomede het noordwaarts daarvan gelegen Mandor behoort
tot het landschap Pontijanak en wordt volledigheidshalve hier besproken.
2) Zie Jaarboek van het Mijnwezen 1899 I.
Mandor en Ko Phiang uitstrekt; de G. Sbmoe Boeweh (560),
een der hoogste bergen in de geheele streek en de daarmede
samenhangende Tijang Hadji (465), zoomede de lagere toppen
Boeboer, Tfempiroeng, Tampang Köladi en Toeng San
kunnen als de voornaamste verhevenheden van dit zandsteenterrein
worden genoemd, dat overigens door graniet- en dia-
baasruggen ingesloten is. De bij Ko Phiang geisoleerd liggende
G. Sögijangan (315), door zijn scherp profiel tot op ver-
ren afstand van uit de vlakte zichtbaar, is de zuidelijkste berg
van dit zandsteenterrein.
Zooais wij reeds mededeelden, bloeide Mandor vroeger
door zijn mijnindustrie en heerschte daar alom welvaart. De
uitstekend bevloeide sawah’s in het westelijk deel van het landschap,
de vele vischvijvers, gedeeltelijktevenspagoeng’svoor
de goudwassching en een uitgebreide veestapel stelden de
kongsi bovendien in Staat grootendeels door eigen middelen
in de meest noodige behoeften te voorzien, waardoor zij bijna
niet van de onder het Gouvernement staande landschappen
zoomede van invoer van elders afhankelijk was. Van al die
welvaart is helaas zoo goed als niets overgebleven, want na
den val der Lan Fong-kongsi heeft de goudwinning bijna geheel
opgehouden en de Chineesche bevolking heeft grootendeels
elders een heenkomen gezöcht1). Een deskundig onder-
zoek heeft echter aangetoond dat tusschen den val der kongsi
en het staken der goudwinning weinig verband bestaat, want
de kongsr maakte in de laatste jaren van haar bestaan nog
maar luttele winsten en zoude het ook zeker niet lang meer
met de mijnindustrie hebben kunnen volhouden. Algeheele
uitputting van den goudhoudenden grond, die niet eens, maar
herhaaldelijk is omgewerkt geworden, kan dan ook als de
i) In de eerste helft der I9de eeuw telde de Lan Fong-kongsi circa 7 5®® zielen}
in 1S75 was dit zielental reeds gedaald tot omstreeks 4500 en thans zijn in Mandor
nog slechts 1060 Chineezen (zielen).