
ken ), staat in de geul 12 a 15 voet water. Van beide oevers
steken echter zandbanken uit, die de geul hier en daar zeer
eng maken, zoodat op dit traject een goede loods onmis-
baar is.
De bodem der bedding bestaat uit zand en modder; steenen
komen nergens voor, wel heeft men nu en dan last van vast-
geraakte boomstammen, wanneer op körten afstand van de
oevers wordt gestoomd.
Tusschen Tajan en Soeka Lanting zijn de oevers onafge-
broken laag en vlak en meestal drassig. Het hooggeboomte
reikt bijna onafgebroken tot aan het water; hier en daar zijn
echter 00k met koempai begroeide gedeelten, welke grassoort
zieh soms tot ver in de rivier uitstrekt en veel tot het vastleg-
gen aan de oevers van de aangevoerde slib bijdraagt. Prächtige
boengasoorten en de schoonste Orchideen, w.o. de Pha-
laenopsis roseus groeien hier längs het water en dragen veel
tot verfraaiing van het oeverlandschap bij.
De Beneden-Kapoewas kenmerkt zieh nog gedurende de
morgenuren door zeer zware misten, die elk uitzicht belemmeren
en de vaart niet zelden eenige uren achtereen onmogelijk
maken; eveneens door plotseling opkomende, harde wind- en
regenvlagen. Niet minder menigvuldig dan längs den boven-
en middenloop zijn er de horzels of paardenvliegen, de zooge-
naamde lalar dajak, die het den reizigers door hunne venijnige
beeten zeer lästig kunnen maken.
Zooais wij reeds vroeger mededeelden, wordt in de droge
maanden het water tijdens springvloed soms tot nabij Tajan
opgestuwd, bij zeer lagen waterstand in de droogste maanden
van het jaar tot zelfs ver voorbij die plaats en bij gewonen
vloed rijst het water te Poelau Limboeng dan soms nog 1 ä 2
1) Toen de mailbooten in 1887, in plaats van zooals vroeger op de buitenreede
van Pontijanak voor anker te gaan, naar de hoofdplaats stoomden, werd uitsluitend
van dit vaarwater gebruik gemaakt en was het behoorlijk afgebakend.
voet. De stroomsnelheid kan ten gevolge hiervan zoo veran-
derlijk zijn, dat aan eene cijferopgave dienaangaande weinig
waarde kan worden gehecht.
Te Soeka Lanting, waar de Kleine Kapoewas zieh van de
hoofdgeul scheidt, steekt van den linker oever eene zandbank
uit en 00k vo6r de landtong tegenover de kleine Maleische
kampoeng Soeka Lanting ligt een bank, die zeer ruim geno-
men moet worden. Bij het invaren der Kleine Kapoewas moet
voorts met de aldaar zeer Sterke draaistroomen rekening worden
gehouden. Tot waar zij te Pontijanak het Landakwater
opneemt (51,6 k.m. = 7,0 D. mijl) heeft de Kapoewas Kötjil
eene breedte van gemiddeld 200 m. en een algemeen noord-
westelijken loop met weinig bochten; alleen de vrij scherpe
Tandjoeng Sfelebes, even stroomafwaarts van Soeka Lanting,
en de bocht bij Tölok Koempai, 39 k.m. vöor Pontijanak,
moeten door stoomschepen met omzichtigheid worden gepas-
seerd.
In de geul Staat van 7 tot 9 vaam water; tusschen Soeka
Lanting en Pöngharöpan wordt buiten het diepste gedeelte
der bedding hier en daar niet meer dan 2$ vaam gepeild en
moeten stoomschepen van 12 voet diepgang dus zooveel mo-
gelijk de geul volgen.
De oevers en het aangrenzende land zijn doorloopend laag,
vlak en meestal drassig. Längs den rivierkant zijn de oor-
spronkelijke bosschen reeds grootendeels uitgeroeid; van
Soeka Lanting tot halverwege Pontijanak hebben ze veelal
voor laag hout en struikgewas, en verder tot aan de hoofdplaats
voor vrij uitgestrekte padivelden, hier en daar met sui-
kerrietaanplantingen en sirihtuinen plaats gemaakt. Ook veel
Sagopalmen worden längs de oevers aangetroffen; de boomen
zijn echter van eene kleine soort en leveren ook geen zeer
groote oogsten op.
Van af een weinig stroomopwaarts van Tfelok Koempai tot