voeren, zijn zeer smal en niet op het gebruik van voertuigen
ingericht; ze zijn echter met grind verhard en worden ook goed
onderhouden. Tot drooglegging van den slappen en spons-
achtigen bodem, waarop de plaats is gebouwd, heeft men na-
tuurlijk ook ontelbare parit’s moeten graven, waardoor zieh
te Pontijanak het in Indie zeldzame geval voordoet dat, met
uitzondering van enkele groote huizen längs den rivierkant,
w.o. die van de hoogste autoriteiten, bijna elk huis zijn eigen
bmggetje heeft, dat over een parit voert en meestal nog nood-
zakelijk is, omdat het erf der woning lager ligt dan het vloed-
peü der hier circa 400 m. breede Kapoewas.
Dit laatste is zeker wel een der keerzijden van het nette
plaatsje, want daar bij vloed bijna alle erven onderloopen,
verändert het geheel telkens in een echt waterland, dat vooral
aan de vele kikkers, die zieh in de slooten ophouden, een ge-
zellig verblijf verschaft. Wil men van Pontijanak een goeden
indruk verkrijgen, dan moet men het echter ook vooral niet
voor de eerste maal bij zeer lagen waterstand bekijken, want
men ziet dan meer modder dan vasten grond en daar het Ka-
poewasslijk ook niet streelend voor het reukorgaan is, heeft de
plaats tijdens de eb nog merkwaardig veel overeenkomst met
enkele Hollandsche steden met binnengrachten.
Natuurlijk zijn alle huizen op palen en uit den grond gebouwd;
bij de Gouvernementswoningen rüsten die stijlen
veelal op steenen neuten. Voor de hoofdstijlen wordt bijna
uitsluitend van ijzerhout gebruik gemaakt, die, om het inzinken
in den weeken bodem tegen te gaan, aan de onderzijde
van dwarshouten worden voorzien, tenminste wanneer geen
steenen neuten worden gebezigd; het binnenwerk en de dak-
verbindingen maakt men altijd van minder harde en ge-
makkelijker te bewerken houtsoorten; de omwandingen en
beschotten deels van deugdelijk hout, deels van kajoe lom-
pong; voor de dakbedekking gebruikt men altijd ijzerhouten
sirap en de vloeren zijn van mörbau, tökkam of lichtere houtsoorten.
De woningen der inlandsche bevolking in de buiten-
wijken zijn meerendeeis op wildhouten palen en verder van
bamboe of andere lichte materialen en met eene dakbedekking
van atap, sirap, ook wel gegalvaniseerd ijzer of zink.
Een door een natte gracht omringde redoute, bekend onder
den naam van Fort du Bus, waarbinnen logies voor troepen
en magazijnen, alles van hout, behalve een klein steenen bus-
kruitmagazijn; een doelmatig ingericht troepenkampement
daarbuiten, een net hospitaal, een officierskampement, lagere
scholen voor de Europeesche jeugd en voor inlanders, zout-
pakhuizen, gevangenis, een boven de rivier gelegen societeits-
gebouwtje, een kleine ijsfabriek en eindelijk de „boom” , d.i.
de aanlegsteiger met bijbehoorende entrepots, maken het
Europeesch gedeelte der vestiging uit.
Het Chineesche kamp aan het oostelijk uiteinde der plaats,
waarvan een deel in de rivier is uitgebouwd, d.w.z. dat de
woonhuizen en pakhuizen op hooge palen boven het water
staan en de straten door plankieren van ijzerhout gevormd
worden, bestaat overigens uit een goed onderhouden, breeden
weg met aan weerszijden een aaneengesloten rij kleine toko’s
en woonhuizen; de doorloopende voorgalerij dient tevens tot
uitstalling der handeiswaren. Van de hoofdstraat voeren tal
van dwarsstegen, meerendeeis plankieren op hooge palen,
naar een onnoemelijk aantal gangetjes met de alom gebruike-
lijke parit’s en bruggetjes, welke toegang verleenen tot Chineesche
woningen en pakhuizen. In ’t kort een echt Chineesch
labyrint, waar steeds een zeer bedrijvige drukte heerscht, welke
een groot contrast vormt met de kalme leegte der Europeesche
buurten.
De door het drassige terrein rondom de hoofdplaats aange-
legde wandelwegen sluiten eenige groote en kleine Vierkanten
of, zooals men te Pontijanak zegt, „toeren” in, waarlangs