
meer ziltigen bodem, die zieh weinig of niet boven het vloed-
peil der zee verheft, en die dus bij hoogen vloed en opstuwing
van het water door zwaren wind op de mondingen onderloopt
aan de wateren van den trotschen stroom te ontwoekeren,
heeft men hier en daar door het graven van parit’s (slooten)
het terrein zooveel mogelijk drooggelegd, gedeeltelijk ook
door ophooging met de uitgegraven aarde.
Soengai Kakap levert zeker het meest typische voorbeeld
op van het droogleggen van eene landstreek door middel van
parit’s. Men heeft daar stukken grond van 0,5 k.m.2opper-
vlakte, waarin men voor de afwatering tot meer dan 20 k.m.
lengte aan slooten heeft moeten graven, ja zelfs stukjes van
een paar hectaren met 3 a 4 k.m. aan parit’s ; kortom het
droogleggen van het thans bijna geheel met klapperboomen
beplant en betrekkelijk goed bevolkte Soengai Kakap, met
eene oppervlakte van ongeveer 160 k.m.2, heeft het graven
van slooten tot eene totale lengte van verscheidene duizenden
kilometers gekost. Bij zeer hoogen vloed loopen die droogge-
legde terreinen soms nog wel onder, doch dit doet blijkbaar
geen schade aan de klapperboomen, die daar dank zij den
ziltigen bodem en de uit zee opstijgende ziltige dampen bijzon-
der welig tieren.Ook het hooggeboomte, alhoewel geen strand-
vegetatie zijnde, dat hier en daar in die drooggelegde landstreek
aangetroffen wordt, ondervindt geen schade van een
buitengewoon o hooogen waterstand.
Waar het oeverland boven het vloedpeil ligt, zooals ter
hoogte van Pontijanak aan den rechter Kapoewasoever, heb-
ben de oorspronkelijke moerasgronden door de kunstmatige
afwatering voor vette kleigronden, bedekt met eene goede
humuslaag, plaats gemaakt. Vooral vruchtboomen, als mang-
gis en ramboetan groeien daar uitstekend; ja zelfs Liberia-
koffie heeft men er vroeger aangeplant en werkelijk met goede
resultaten. Vruchtboomen met diep indringende penwortels
willen daar echter niet deren, vermoedelijk omdat de onder-
grond te sponsachtig is gebleven.
De meer landwaarts in gelegen terreinen zijn nog bijna uit-
sluitend met oerbosschen bezet, die o.a. veel kajoe garoe (Aloe-
hout), ebbenhout en eenige ijzerhoutsoorten bevatten. Hoewel
de eigenlijke strandvegetatie veelal reeds op zeer körten af-
stand van de oevers eindigt, leveren die uitgestrekte bosschen
betrekkelijk weinig bruikbaar hout op; voor goede houtsoor-
ten is het land toch over ’t algemeen nog veelte drassig, niet
all een door gemis aan afwatering, maar ook omdat het zieh
nog te weinig boven het gewone peil der zee verheft en dus bij
zeer hoogen vloed geregeld onderloopt. In verband met dit
laatste behoort het veelal dichte läge hout dier bosschen nog
grootendeels tot de moerasvegetatie.
1
Omtrent de geologische gesteldheid van den bodem in het
alluviale laagland der Kapoewasdelta, heeft de in 1898 plaats
gehad hebbende artesische putboring ter hoofdplaats Pontija-
nak een helder inzicht gegeven. Men boorde toch:
van 1 tot 6 m. diepte door teelaarde,
» 6 » 12 » » „ bruine zandhoudende grijze klei,
» 12 « l6iv V) „ humus (vergane bladeren),
„ l64„19 „ n „ fijn zandhoudende grijze klei,
» 19 » 22 » » „ vermolmd hout met harsbrokjes,
» 2 2 » 2 7 » » „ vermolmd hout,
» 27 » 32 » » „fijn kwartszand,
» 32 » 3 7 » » „ kiezelzand met schelpjes,
» 37 » 4-» » „ grof kwartszand,
» 4i » 45 ,, » „ fijn kwartszand metkleisteenbrokjes,
» 45 H l » „ kwartszand ;
op 119 m. stootte men op graniet en was dus een verder boo
ren onmogelijk. Tot op die diepte werd geen water gevonden
Met hier en daar kleine wijzigingen kan men waarschijnlijk
vorenbedoeld diepte-overzicht voor het geheele vlakke delta