
gevestigde Moewalang’s en alle tot Sintang behoorende Kh-
toengaustammen herkomstig moeten zijn. De stam der Sbka-
dau Kgtoengau’s telt nog circa 500 pintoe’s met 2500 zielen
en heeft zijn nederzettingen in het gebied der Möröbang, in
dat der S. Gonis en van de Shbhdau, zoomede hier en daar
längs of op körten afstand van de Kapoewas.
De Mhntörap Dajaks, die nog onderverdeeld kunnen worden
in de KSrabat’s, de Sawai’s en de Djawan’s, teilen thans
ongeveer 400 pintoe’s met 2000 zielen en bewonen het stroom-
gebied der Mbntörap.
De Taman Dajaks, ter sterkte van circa 200 pintoe’s met
1000 zielen, zijn gevestigd in het gebied der S. Taman en in
dat der S. Kijoengkang en S. Töbijau, de reeds genoemde
kleine linker zijtakken van de S. Sökadau.
De Entoeka Dajaks, wier zielental op 1000 of 200 huisge-
zinnen wordt geschat, in het stroomgebied der Entoeka. Even-
als de Taman’s stonden de Entoeka’s vroeger als beruchte
snellers bekend; thans onderscheiden zij zieh nog als uitste-
kende jagers en strikkenzetters.
De Sömörawai Dajaks, nog slechts ter sterkte van 40 pintoe’s
met 200 zielen, zijn afkomstigvan Ködoekoel (Sanggau)
en spreken een geheel ander dialect dan de overige stammen
van het Sökadaugebied. Zij bewonen thans het gebied der SS-
mhrawai, linker affluent der SSkadau.
De Mongkok Dajaks, geschat op 90 pintoe’s met 450 zielen,
gevestigd in het stroomgebied der S. Mongkok, linker
zijtak van de Sekadau.
De Koman Dajaks in het Komangebied, ter sterkte van
circa 50 pintoe’s met 250 zielen.
De Mahap Dajaks, geschat op 100 pintoe’s met 500 zielen,
gevestigd längs de S. Mahap en hare affluenten.
De Oeloe Sökadau Dajaks, ter sterkte van circa 90 pintoe’s
met 450 zielen in het brongebied der Sfekadau.
Met uitzondering van de Sömhrawai Dajaks verschillen de
vorengenoemde stammen zeer weinig in taal en gewoonten •
huwelijken onderling, zoomede met de aanverwante stammen
van Matan en Mölijau hebben dan 00k veelvuldig plaats en
00k verhuizing van de Sfflcadaustammen naar laatstgenoemde
landschappen komt veel voor.
In het Bhlitang’sche onderscheidt men slechts 2 bepaalde
stammen, t. w.;
De Moewalang Dajaks, die in het gebied der S. BSlitang
en in dat van de S. Aja wonen, en thans naar schatting 900
pintoe’s met 4500 zielen teilen. Zooais reeds werd medege-
deeld, moeten zij verwant zijn met de Kötoengaustammen, de
oorspronkelijke bewoners van het rechter zijtakje Kötoengau
van de Kapoewas. Later trokken de Moewalang’s naar de S.
Moewalang, een rechter affluent van de Khtoengau, vanwaar
zij na eene tuchtiging door Sintang, omdat zij geen hasil wilden
opbrengen, naar de Boven-Möngkijang, linker zijrivier
van de Sökajam, gingen. Toen zij 00k daar hunne verplich-
tingen ten opzichte van Sanggau niet nakwamen en door den
vorst van dat rijk eveneens getuchtigd waren geworden, ver-
huisden zij naar Bblitang en stelden zieh geheel vrijwillig on-
der het Shkadau’sche vorstenbestuur.
Het dialect der Moewalang’s komt, behoudens enkele verschillen
in uitspraak en intonatie, overeen met dat der Ram-
bai’s, Kantoe’s, KStoengau’s, Bblabang’s en SfebSroewang’s
en 00k eenigszins met dat der Batang-Loepar’s, zoowel die
op ons gebied als die van Sörawak, en der Oendoep-, Kötibas-,
Söribas- en LSmandak Dajaks van Shrawak. Het is dus zeker
het meest verspreide dialect van West-Borneo.
De Tandjoeng Dajaks, ter sterkte van ongeveer 60 pintoe’s
met 300 zielen, bewonen thans de vijf nabij de hoofdplaats
Bölitang gelegen kampoeng’s Sengkaroeng, Bagau, Pölandjau,
Mgnggöris en Sönoeman. Zij werden vroeger door Shkadau