
een soort van verschansing of koeboe bouwen en toen hij er
later om verschillende redenen, als groote sterfte onder de
nieuwe kolonisten, het voordeel om op körten afstand van de
zee te wonen, vermoedelijk 00k om gemakkelijker met de zee-
roovers te kunnen heulen, toe overging zijn negSri naar de
Plaats der verschansing over te brengen, bestempelde men ze
met den naam van Koeboe, welke later 00k die van het ge-
heele rijkje werd.
Evenals de stichter van Pontijanak schijnt 00k Said Aidroes
het in zijn eigen belang raadzaam gevonden te hebben zieh
onder de bescherming der O. I. Compagnie te stellen, die hem
dan 00k als ondergeschikt bestuurder van de landstreek tus-
schen de Poengoer- en Majarivieren (dus ongeveer het tegenwoordige
Koeboe) onder den titel van Toewan — Heer van_
Koeboe erkende.
Onder Said Mohammad, de zoon en opvolger van Said
Aidroes, die den titel van Toewan Bösar Koeboe voerde,
breidde de Suprematie van de jonge stichting zieh allengs uit
en deed zieh 00k min of meer gelden over de negöri Amba-
wang, gegrondvest door Said Aloewi, een broeder van Said
Mohammad. Het zielental van het geheele rijk werd toen-
maals op 2000 geschat.
Na het herstel van het Nederlandsch gezag op Borneo had
de eerste aanraking met Koeboe plaats in 1822, bij gelegen-
heid dat de heer Müller die negöri bezocht; hij legde er toen
de grondslagen voor eene overeenkomst, welke den 4den Juni
1823 door den commissaris Tobias met Said Mohammad werd
aangegaan.
De toen aangeknoopte betrekkingen kwamen in hoofdzaak
hierop neder, dat de Heer van Koeboe, 00k in de regeling van
de bestuursaangelegenheden, het oppergezag van het Gouvernement
erkende en beloofde zieh te onthouden van het
aanknoopen van betrekkingen met vreemde natien, van het
doen van willekeurige heffingen van de bevolking en den smok-
kelhandel, zoomede den zeeroof tegen te gaan. Men be-
schouwde toenmaals den Heer van Koeboe slechts als een
kampoenghoofd en ging voornamelijk tot het sluiten van een
contract over omdat men hierin een middel meende te zien den
steeds toenemenden zeeroof eenigszins te beteugelen. Eene
meer directe bemoeienis met de zaken van Koeboe had die
overeenkomst echter niet ten gevolge.
Said Mohammad, die in 1829 overleed, liet zijn rijkje in
bloeienden Staat achter, doch reeds onder zijn zoon en opvolger
Sjarif Abdoel Rachman, die om het afpersen zijner onder-
danen berucht moet zijn geweest, had een groot verloop der
Koeboe’sche bevolking naar Pontijanak plaats. Ook de nabij
de S. Poengoer Kbtjil gelegen kampoeng Soengai Pinang
thans in Soengai Kakap, doch vroeger vermoedelijk territoir
van Koeboe werd tijdens het bewind van Sjarif Abdoel
Rachman met volk van Koeboe gesticht door diens bfoeder
Sjarif Taha, die zieh naar het schijnt reeds dadelijk onder de
heerschappij van Pontijanak heeft gesteld.
Naar aanleiding van een door den Heer van Koeboe bij de
Hooge Regeering ingebrachte klacht over de siechte nako-
ming van het contract van 1823 door de Europeesche ambte-
naren, werd Koeboe in 1835 door den Regeeringscommissaris
de Linge bezocht, die o.a. voorstelde dat rijkje, tegen eene
vaste maandelijksche bezoldiging aan den vorst, onder het
rechtstreeksch gezag van het Gouvernement te brengen. De
Regeering ging echter niet op dat voorstel in en bepaalde bij
besluit van 15 Mei 1835, dat de zaken in Koeboe geregeld
dienden te worden naar het beginsel dat het Gouvernement
geen direct gezag in dat landschap, noch inkomsten van het
rijkje verlangde, doch alleen tegen de toelating van vreemde-
lingen, tegen zeeroovers en den sluikhandel gewaakt wilde
hebben.