
uit eene minnelijke overeenkomst bestaat en deze dus betrek-
kelijk weinig macht heeft.
Men heeft daarom het gezag van den sultan grootendeels
overgenomen en den vorst daarvoor ruim schadeloos gesteld.
Wel ging bij het contract van 1872 de uitoefening der politie
weder gedeeltelijk over in handen van het inlandsch bestuur,
maar door de in het Pontijanak’sche contract opgenomen be-
pahng, dat niet alleen de aanstelling en het ontslag der lands-
grooten maar 00k die van de mindere hoofden in overeenstem-
ming met den resident moet geschieden en dat 00k met het
Europeesch bestuur overleg moet worden gehouden omtrent
de macht en de bevoegdheid der hoofden, bleeftoch het bestuur
grootendeels in handen van het Europeesch gezag berusten.
Vorenbedoelde bepaling heeft o.m. het middel aan de hand
gedaan om meer direct met de bevolking in aanraking te körnen,
hetgeen in de overige zelfbesturende staten niet wel mo-
gelijk is. Met de kampoenghoofden, die ieder in zijnkringmet
de uitoefening der politie zijn belast, worden toch alle zaken
direct afgedaan door den besturenden ambtenaar, tevens ma-
gistraat.
Het landsbestuur bestaat uit den sultan, die zoowel wereld-
lijk als geestelijk opperhoofd van het rijk is en de grootwaar-
digheidsbekleeders (wadzir) of mantri’s, t.w.:
De pangeran bandahara (rijksbestuurder), die geacht wordt
alle bevelen van den sultan ten uitvoer te brengen en die tevens
als president van den priesterraad optreedt; de tegenwoordige
rijksbestuurder is een 00m van den sultan. De pangeran laksa-
mana (vlootvoogd), die fungeert als intermediair bij het Europeesch
bestuur; de dochter van den tegenwoordigen titularis
is met den sultan getrouwd. De pangeran tömönggoeng, die
tevens als griffier bij den priesterraad optreedt. De pangeran
djaja; de tegenwoordige titularis is de schoonvader van den
in 1895 overleden vorst.
In godsdienstzaken wordt vooral grooten invloed uitgeoe-
fend door Sjarif Ismail, een 00m van den sultan, de eenigeder
naaste verwanten van den vorst die steeds geweigerd heeft
een titel te aanva.arden en die de traditionneele hadjikleeding
00k niet voor den geborduurden staatsierok heeft willen ver-
wisselen.
Eene verdeeling van het rijk in apanages, zooals dit in de
meeste Maleische staatjes ter Borneo’s Westkustaangetroffen
wordt, bestaat in Pontijanak niet.
De grootwaardigheidsbekleeders én enkele mindere hoofden
worden door den sultan eenvoudig bezoldigd en de vorst
heeft de uitsluitende beschikking over de inkomsten van het
rijk. Wel hebben de meeste pangeran’s meer of minder uitge-
strekte klappertuinen in Soengai Kakap en genieten daarvan
niet onaanzienlijke voordeelen, doch deze zijn geheel privé
bezit.
Tot de mindere hoofden behooren de wedono’s of districts-
hoofden te Mandor, Pëniti en Ajër Hitam. Onder hen staan
de kampoenghoofden en de wakil’s van deze laatsten. In Soengai
Kakap draagt het districtshoofd den titel van boepati indra
en heeten de kampoenghoofden matoewa’s ; daar is nog een
hoofd met den titel van pënggawa, die onder den boepati indra
eenig gezag uitoefent over de hoofden der kampoeng’s.
Als lid van het landsbestuur kan nog worden aangemerkt
het hoofd der Arabieren, terwijl men eindelijk 00k de priesterraad
een onderdeel van dat bestuur zoude kunnen noemen.
Omtrent de werkkring van laatstgenoemde instelling kunnen
wij nog aanteekenen, dat, naar aanleiding van de vroegere
misbruiken, in 1876 nadere regelingen zijn getroffen, waar-
door deze nog alleen uitspraken doet in zaken, die tot den
godsdienst behooren, terwijl alle civiele zaken thans tot de
jurisdictie van den landraad behooren.
Het gros der Pontijanak’sche bevolking,dat onder den alge