
resultaten oplevert een sober middel van bestaan vinden.
Van den Bt. Ngaras tot ter hoogte van den 738 m. hooten
top Köraki (Rhkatji), hemelsbreedte een afstand van ± 70
k.m., heeft de Kölingkangketen eene algemeen westelijke
richting , van de Khraki tot aan den grenstop Batoe Balai (310
m.), op ongeveer 23 k.m. afstand van elkander en waar de
grenzen van Sintang en Sanggau samenkomen, is de hoofd-
richting van het gebergte zuidwest. Tusschen de eerstgb-
noemde toppen bereikt het zijne grootste hoogte in den Poen-
djoeng Aping (DjÖroop) (905 m.); een andere zeer voorname
top, welke zieh echter weinig markant uit den hoofdrug verlieft,
is de meer westwaarts gelegen G. Ghmpal (843 m.) Over
het algemeen is de Khlingkangketen echter niet hooger dan
4 a 500 m.; daar waar, van de längs hären voet stroomende
K Stoengau, paden over het grensgebergte naar Sbrawak voe-
ren, is de hoogte nog zelfs belangrijk minder. Zoo snijdt het
pad van P” Kbboerau de waterscheiding bij den Bt. Balai
Roewai1) (Njaboong) op slechts 197 m. en dat van de meer
stroomafwaarts gelegen Pn Sbmawang op 316 m. boven zee.
Deze van af de zeer gemakkelijk bevaarbare Kötoengau
tot aan de waterscheiding niet meer dan weinige k.m. lange
voetpaden, staan bij uitstek als smokkelpaden bekend; vooral
1) De naam „Balai Roewai” = verblijfplaats van den argusfaisant, doelt op het
aldaar — trouwens op het geheele Kglingkanggebergte — veelvuldig voorkoinen
van dien zoo sierlijken vogel, met welks veeren de Dajaks zieh bij voorkeur opsieren.
De inheemsche bevolking houdt er eene zeer bijzondere wijze van vangen of
liever dooden van den roewai op na. Men specjileert hierbij toch op eene eigen-
aardigheid van den haan, die om de noodige ruimte te hebben ten einde goed te
kunnen pronken, in -het bosch een open plekje van enkele meters in het vierkant
zeer zorgvuldig schoönpikt. Heeft men zulk een plekje ontdekt, dan wordt daar
een vlijmend scherp stukje bamboe in den grond gestoken en de arme vogel, die
zieh in zijn pronkzucht gestoord ziet, omdat hij door het bamboesje in zijn gang
belemmerd wordt, tracht de hindemis met zijn hals uit den weg te ruimen, ge-
woonlijk met het noodlottig gevolg, dat hij zieh doodelijk verwondt en daarnamet
weinig moeite gevangen wordt.
Chineezen importeeren daarlangs in het Sintangsche en 00k
naar Sanggau en de Boven-Bhlitang (Sbkadau) uit de S.-
Lingga, een linker affluent der Batang Loepar (Sbrawak),
clandestien opium, en 00k kruit wordt längs die afgelegen
paden veelvuldig in kleine hoeveelheden binnengesmokkeld.
Ik durf het vorenstaande zoo stellig verklären, omdat ik op
mijne reizen in het Khtoengaugebied herhaaldelijk Chineezen
ontmoette, die smokkelhandel dreven.
Omtrent de geologie van de KSlingkangketen is nog zoo
goed als niets bekend ; klei en zandsteenlagen schijnen er het
hoofdbestanddeel van den bodem uit te maken, doch ik vond
op vele plaatsen 00k graniet; waarschijnlijk hebben zieh de
Sedimenten (krijt of oud-tertiair) längs den voet der keten af-
gezet.
Tot ter hoogte van den top Shgoendang, waar het pad van
Pn Sbmawang de grensketen snijdt, heeft de Kbtoengauflank
van den Bt. Kblingkang zeer diepe en steile ravijnen en is
hoogst steenachtig; laag hout en struikgewas maken er thans
nog de eenige begroeiing uit en bebouwing komt nergens
voor. Westwaarts van den Sfegoendang houdt het Khling-
kanggebergte op een eentonig lange en smalle keten te zijn
en neemt meer het karakter aan van een ketenvormig laag-
gebergte, dat zieh onder over ’t algemeen weinig steile hel-
lingen in zuidwestelijke richting uitstrekt en de Kfetoengau
noodzaakt hären aanvankelijk westelijken loop eerst in zuidwestelijke
en daarna in zuidelijke richting te wijzigen.
De voornaamste top van dit deel van het KSlingkangge-
bergte is de 924 m. hooge G. Koemboe, die door een veel
lageren rüg met de hoofdketen samenhangt en zieh als ’tware
geisoleerd uit de omringende heuvelpartijen verheft. Ver-
scheidene zeer waterrijke beken, w. o. vooral de S. Bbdan en
de S. Mbrbkan kunnen worden genoemd, ontvangen haar
water van het Koemboegebergte en de aangrenzende heuvel