
bahan is overigens in SSkadau weinig meldenswaardigs voor-
gevallen, behalve in 1874, na het overlijden van den apanage-
houder in Bölitang, Pangeran Kfesoema Anom, eene mislukte
poging der hoofden aldaar om zieh aan het gezag van Sökadau
te onttrekken*) en in Februari 1886 de reeds vroeger mede-
gedeelde brandstichting te Soengai Aja door eenige kwaad-
willige Maleiers, die, gedeeltelijk met behulp van den pangm-
bahan, allen werden opgevat; voorts nog in 1891 een sneltocht
van de in BSlitang gevestigde Moewalang’s, die zieh reeds
sedert een zotal jaren niet meer aan snellen hadden schuldig
gemaakt, in de Batang-Loeparstreek, waar een Dajak werd
gedood. Met weinig moeite gelukte het echter aan het bestuur
om de schuldigen in handen te krijgen en in October 1892
door eene algemeene verzoening tusschen de Batang-Loepar’s
eenerzijds en de Moewalang’s van Sgkadau en de Kötoengau-,
de Rambai-, en de Bglaban Dajaks van Sintanganderzijdsaan
alle bestaande veeten een einde te maken.
De eenige wettige zoon van den panSmbahan, Goesti Mohammad,
werd bij Gouv. besluit van ßojanuari 1884 als troons-
opvolger aangewezen. Toen hij in 1898 den leeftijd van om-
streeks 18 jaar had bereikt, werd hem door het Gouvernement
den titel en naam van Pangeran Ratoe Sri NSgara verleend.
Omtrent het vroeger zelfstandige rijkje Bßlitang gaat het
verhaal dat het zijn ontstaan te danken heeft aan Maleiers van
Sintang, Sgkadau en Sgpauk, die zieh aan de monding der
Bhlitang moeten hebben neergezet. Die vestiging moet dus
van jongere dagteekening zijn dan genoemde plaatsen en 00k
Sanggau, welke vermoedelijk zeer körten tijd na elkander
moeten zijn gesticht.
Van den oorsprong der radja’s van B&litang bestaat, tot aan
den reeds vroeger genoemden Abang Ingkong, eene zooge-
1) Zie hieronder de geschiedenes van Bglitang.
naamde „herinnering” , welke niets meer dan eene bloote op-
somming der namen van de achtereenvolgende bestuurders
bevat, zooals die in het hierbij gevoegd genealogisch over-
zicht werden vermeld.
Abang Ingkong (Pangeran Agoeng of SSmadoeng) werd
radja nadat zijn vader Abang Naroeng, die met de te SSkadau
aan het bewind zijnde vorstin Dajang Ineh in den echt was
getreden, zoowel te Sökadau als te Bölitang van het bestuur
vervallen was verklaard en beide rijkjes gedurende geruimen
tijd aan regeeringloosheid waren ten prooi geweest.
Zijn opvolger Pangeran Nata Soerija di Laga verplaatste
de aan de Kapoewas gelegen negöri (hoofdplaats) van het rijk
naar SSnaloen — ongeveer een uur roeiens van de monding
der S. BSlitang — vermoedelijk uit vrees voor een aanval van
S&kadau, waar zijn oudere broeder Abang Kadar, met wien
hij in onmin leefde, aan het bewind was.
Zijn zoon Abang Loekis, die hem als apanagehouder in
Bölitang opvolgde, bracht de hoofdplaats weder naar de Kapoewas
terug. Deze Bditarig’sche bestuurder was een schoon-
zoon van den uit de Sintangsche troebelen van 1855S-1858
beruchten Pangeran Koening en moet tegenover ons bestuur
eene zeer dubbelzinnige rol hebben gespeeld.
Na zijn overlijden werd bij Gouv. besluit van 3 April 1863
N° 5 zijn zoon Abang Ajat, onder den titel van Pangeran K£-
soema Anom, tot bestuurder van Bölitang verheven, onder
aanteekenirig," dat in de verhouding van dit landschap tot SS-
kadau geene verandering werd gebracht.
Nadat hij in Maart 1874 was overleden viel, naar aanleiding
van den vroeger door hem kenbaar gemaakten wensch, de
keuze der Bfelitang’sche stemgerechtigden op zijn minderjari-
gen zoon uit een tweede wettig huwelijk, Goesti Mohammad
Chan, die onder de voogdij zoude komen van zijn neef Ade
Achmad Bedoewi.