
De hellingen der heuvels zijn zeer steenachtig en schijnen
niet bepaald vruchtbaar te zijn ; trouwens het geheele stroom-
gebied der Kötoengau kan wat vruchtbaarheid betreft niet
bijzonder worden geroemd en de bevolking heeft er, ’t zij om-
dat de op de hoogere terreingedeelten aangelegde ladang’s
wegens de steenachtigheid van den bodem niet voldoende
kunnen worden bewerkt, dan wel ora andere redenen, die met
de gesteldheid van dien bodem verband houden, veel met
schrale padi-oogsten te kampen. Dat er de grondbewerking
en in ’t algemeen de geheele rijstcultuur op niet minder primi-
tieve wijze geschiedt dan elders in de door Dajaks bewoonde
streken, behoeft wel niet nader te worden vermeld.
De zieh in de westelijke helft van het beneden-stroomgebied
verhelfende heuvelketenen maken de waterscheiding uit der
KStoengau met de tot het gebied der Bölitang behoorende S.
Djoengkit. De tusschen die heuvels gelegen dalen zijn zeer
laag en vlak en worden bij hoogen waterstand in de KStoe-
ngau in den regel overstroomd. Eenige alsdan over een groot
gedeelte van hären loop met sampan’s bevaarbare affluenten
der Kbtoengau, w. o. vooral de S. Taboen en de S. Möröka,
ontvangen haar water deels van de nog veelal slechts met
laag hout bezette heuvels, deels uit drassige, hier en daarzelfs
moerassige streken aan den voet daarvan.
De min of meer hoog gelegen terreinen zijn door de Dajaks
van den stam Ajßr-Taboen bewoond. In 1895 schatte men de
geheele bevolking dezer landstreek op ruim 1400 zielen en
het aantal sörahplichtigen op ± 300 ; het aantal pintoe’s werd
toen op 277 geraamd.
Onder de voortbrengselen van het Khtoengaugebied kunnen
alleen padi en wat boschproducten worden genoemd;
veel waarde vertegenwoordigende gbtah-soorten alsmede ro-
tan-sbgah treft men er echter bijna niet meer aan. In de bos-
schen komen 00k wel hier en daar uitmuntende houtsoorten
■voor, maar de marktwaarde van dat hout is evenals elders ter
■Borneo’s westkust gering, omdat die kostbare houtsoorten
■over ’t algemeen z66 diep landwaarts in staan, dat ze veelal
■ niet vervoerbaar zijn.
Wat de fauna betreft, maakten wij reeds melding van den
■ argusfaisant; 00k de orang oetan komt nog veelvuldig in het
■ Kötoengaugebied voor en verder kleine honigbeeren en tijger-
■ katten. De hoofdstroom en hare voorname affluenten staan
■ als vrij vischrijk bekend ; de vischvangst maakt er echter niet
■ als elders eene bedrijf der bevolking uit.
Op reizigers maakt het Kfetoengaugebied over ’t algemeen
■ een zeer treurigen indruk en vooral, wanneer men die uitge-
I strekte landstreek in den regentijd bezoekt, als 00k de vlakke
I boschterreinen öf geheel drassig zijn öf onder water staan.
■ Dagen achtereen kan men dan de rivier opvaren, zonder dat
■ het 00g een droog plekje grond ontwaart. Hierbij gevoegd
■eene zeer schaarsche en verspreid wonende, armoedige en uit
■ een ethnographisch oogpunt weinig interessante bevolking —
B wij zijn hier in het land der sörahplichtigen bij uitnemendheid
I — een volslagen gemis aan natuurschoon, want 00k het Kö-
■ lingkanggebergte maakt een bijzonder eentonigen indruk, en
B het wordt misschien verklaarbaar, dat nog slechts zoo weinigen
Broeping gevoelden meer licht over dat gebied te verspreiden.
l andstreek aan den rechter Ka po ewa s o e v e r
en het s troomg e b i e d der S. Djoengki t .
Van de monding der Kötoengau tot waar de westelijke
■grens van het Sintangsche rijk ter hoogte van den heuvel Ka-
■ rangas, een weinig stroomopwaarts van BSlitang, op den
■"echter oever der Kapoewas uitkomt, bestaat, wat het ooste-
■ijk deel betreft, de streek uit een geheel vlak en drassig