
weigeren zij de vastgestelde hasil en s£rah op te brengen of
aan de bovendien gestelde eischen te voldoen. Zooais wij vroe-
ger zagen, komt zelfs nu en dan verzet onder hen voor, wan-
neer de boog al te sterk gespannen wordt. Een helder inzicht
in de verhouding hunner vorsten en hoofden tot hetEuropeesch
bestuur hebben de meeste Dajaks niet. In ’t algemeen zijn zij
de meening toegedaan dat hun eigen belang medebrengt zieh
voor geen der boven hen gestelde machten bepaald partij te
stellen. Toch zullen zij zieh in de meeste gevallen aan de zijde
van den vorst scharen, omdat ook hunne voorvaderen dit de-
den en zij aan de traditien van hunnen stam sterk gehecht zijn.
Hetgeen door de Dajaks, volgens de opgave van hetln-
landsch bestuur aan hasil moet worden opgebracht, is voor de
onderscheidene stammen nog al verschillend.
Van de Kfetoengau Dajaks betalen die längs den rechter
oever f 5 per lawang en geen sörah; die längs den linker oever
tusschen de mondingen der Boegau en Mörakai brengen per
lawang f 2.50 plus sSrah op en de overigen betalen f $ en
sörah. De Ajör-Taboen Dajaks betalen ook slechts f 2.50 per
lawang aan hasil benevenssgrah. De Dajaks van de Kötoengau-
Ketjil, van de Batang-Toe en van de MAsikoe brengen ieder
per lawang / 5 en sgrah op. De Löbang Dajaks ieder/ 5 en
sörah ; de Desa- en de SSbSroewang Dajaks van de Boven-
T&mpoenak f 4 en sbrah, endeSöbSroewang’sinhetbeneden-
stroomgebied der Tömpoenak en die der Kantoe- en Ensijap-
rivier zijn / 5 en sörah per lawang verschuldigd. Het gros der
Sfepauk Dajaks betaalt /6.50 aan hasil en sfirah; een klein
aantal lawang’s dezer Dajaks moeten per lawang f 10 aan
hasil opbrengen en nog enkele anderen zijn behalve degewone
sörah f 8 per lawang verschuldigd.
Over ’t algemeen kunnen dus zeker de door de sörahplich-
tige Dajaks van Sintang volgens de wettelijke bepalingen op
te brengen belastingen niet buitengewoon bezwarend worden
genoemd, maar toch kunnen die Dajaks alleen bij goed ge-
slaagde oogsten aan hunne verplichtingen ten deze voldoen.
Bovendien zijn zij verplicht tot enkele persoonlijke diensten
bij den vorst en diens verwanten en dat ook te dien opzichte
zeer dikwijls veel misbruik van hunne werkkrachten wordt ge-
maakt, behoeft, wel niet nader te worden toegelicht. Ook dat
bij de Sintangsche sörah-stammen niet de minste sprake van
een zekere mate van welvaart bestaat, zooals wij die bij de
stammen der Boven-Kapoewas en van de Boven-M&awi aan-
troffen, behoeft, na al hetgeen wij reedS omtrent de vexatien
der Maleische hoofden mededeelden, zeker geen nader betoog.
H,?e ger'ng hunne behoeften ook mögen zijn, zeer dikwijls
schieten hunne middelen te kort om op voldoende wijzein hun
levensonderhoud te voorzien en tal van gezinnen verkeeren
bijna doorloopend in armoede en eilende. Sieraden van eenige
waarde en andere bij de Dajaks gewilde kostbaarheden, w. o.
vooral tömpajan s, treft men bij de Sintangsche sörah-stammen
zoo goed als niet meer aan; het meeste van dien aard is in
tijden van gebrek te gelde gemaakt dan wel door onrechtma-
tige inbeslagneming verloren gegaan.
Wat eenvoudig koperwerk, als kleine gong’s en tawak-ta-
wak, presenteerbladen en kommen, oude vuursteen- en per-
cussie-geweren voor het jachtbedrijf en tot wering van scha-
delijk gedierte van de bouwvelden en de onontbeerlijke, zeer
pnmitieve landbouwgereedschappen maken nu nog de eenige
bezittingen der Dajak-radja uit.
Veeten tusschen de stammen onderling bestaan er thans
niet meer; behoudens een geheel op zieh zelf staand geval,
dikwijls alleen uit minnenijd, hebben zij zieh in de laatste jaren
ook niet meer aan snellen schuldig gemaaktx).
^ 1). Ten ein de na afloop van een sneltocht de kwade geesten van het huis van
den sneller te weren, hebben de Dajaks de gewoonte op het dak van hunne wonnig
een houten beeid van eene symbolische beteekenis te plaatsen. De op de vol