
Längs de Tajan worden betrekkelijk weinig nederzettingen
van eenige beteekenis aangetroffen. Te beginnen aan de mon-
ding heeft men de aan beide oevers, zoomede aan den rechter
Kapoewas-oever gelegen Maleische hoofdplaats Tajan met
hare zeer verspreid liggende Maleische woningen van de ge-
wone bouworde, eenige onaanzienlijke afgezonderd gelegen
houten huizen van den vorst en van de grootwaardigheidbe-
kleeders tegenover het Gouvernements établissement en een
niet zeer groote houten masigit; het aantal Maleiers op de
hoofdplaats bedraagt 1253 zielen. De eerstvolgende noemens-
waardige vestiging is Balai Ingin, op 57 k.m. afstand van Tajan,
met een i5tal Maleische woningen (209 zielen) en een
paar huizen van Chineezen (39 zielen) 5 voorts Sëngarit aan
de monding der rivier van dien naam, bewoond door Maleiers
en Chineezen (29 zielen) en eindelijk de reeds genoemde nederzettingen
Sosok en Bonan. Dajaksche kampoeng’s zijn er
00k niet veel längs de Tajan en vooral niet benedenstrooms
van Sosok, eerstens in verband met de over het algeme^n
mindere geschiktheid der bouwvelden en 00k omdat de Tajan
Dajaks zieh bij voorkeur vestigen op plaatsen op eenigen afstand
van de voorname verkeerswegen, waar zij minder aan
de weinig gewenschte bezoeken der Maleiers blootgesteld zijn
dan längs de hoofdrivieren.
Onder de bevaarbare affluenten der Tajan-rivier kunnen
worden genoemd :
De S. Sëngarit (linker) die zieh bij de hederzetting Sëngarit,
73 k.m. bovenstrooms van Tajan, door eene 15 m. breede
monding in de S. Tajan ontlast, heeft hare bronnen in Sanggau
op de noordelijke hellingen van den G. Boekoe. Zij is met
sampan’s bevaarbaar tot aan de uitwatering van het rechter
zijtakje Djëmoeri, een weinig bovenstrooms van de op 38,5
k.m. afstand van de monding gelegen Dajaksche nederzetting
Ampëlas, welke van uit de Tajan in i | dag kan worden bereikt.
Op körten afstand benedenstrooms van Ampölas liggen
nog een paar Dajaksche huizen met bouwvelden längs de
Sengarit, welker oevers, wat het bevaarbaar riviergedeelte
betreft, overigens onbewoond en nog bijna geheel met hoog
geboomte zijn bezet.
De S. Ensabal (linker) die haar water ontvangt van de zui-
delijke flank van den G. Boekoe, kan van af de monding, 58
k.m. stroomopwaarts van Tajan, met sampan’s worden opge-
varen tot aan de grens met Sanggau, een traject van 44 k.m.,
dat stroomopwaarts in i-J dag kan worden afgelegd. Ook
längs dezen weinig kronkelenden zijtak der S. Tajan zijn in
het Tajan’sche weinig vestigingen van Dajaks; de oevers zijn
veelal vlak en laag, hier en daar zelfs moerassig en nog groo-
tendeels met woud bezet.
De S. Moena (linker) heeft hare bronnen in het Sanggau’
sehe heuvelterrein en watert een weinig benedenstrooms van
de Maleische kampoeng Sitoek, 43 k.m. stroomopwaarts van
Tajan, door eene 10 m. breede monding in de Tajan uit. Het
riviertje kan met sampan’s worden opgevaren tot de Dajaksche
vestiging GönSp, een traject van 31 k.m., dat stroomopwaarts
in 1 dag kan worden afgelegd. Van af die kampoeng
voert een voetpad in oostelijke richting naar de nederzettingen
der Riboen’s in het Sanggau’sehe; ook leiden van daarenkele
paden naar de in Tajan meer landwaarts in gelegen bhtang’s
dezer Dajaks.
De S. Bätang Tarang (rechter), alhoewel een smal riviertje
heeft als waterweg veel beteekenis, omdat het in normale om-
standigheden met sampan’s kan worden opgevaren tot aan de
vroeger genoemde belangrijke Maleische districtshoofdplaats
Batang Tarang. Van af de monding kan die plaats in een ¿tal
uren worden bereikt, tenminste bij günstig water. Als bij zeer
laag water de vaart stroomopwaarts van het op 6 k.m. afstand
van de monding gelegen Börembang, een kleine Dajaksche