
met 4 ooren. Aan de onderzijde dezer pot zijn in het aarde-
werk 3 en op het breedste gedeelte 2 à 4 stukjes ijzer inge-
laten, welke als koppen van spijkers uitsteken. De waarde
van zulk een pot is circa 25 dollars.
De tadjau kolih, die geel van kleur, 2! voet hoog is en 6
ooren heeft. Deze potten hebben geene uitwendige versiering
en kosten circa 2 5 dollars.
De sijam liling, eveneens geel van kleur, 2 voet hoog, met
4 ooren en zonder versiering ; de prijs is 6 à 8 dollars per stuk.
De tadjau baharoe, is een roodachtig gele pot met 6 à 8
ooren en versierd met 2 kleine slangen. De waarde is onge-
veer 8 dollars.
De bëranak kamandoek, een kleine, donkerkleurige tëm-
pajan van 4 à 5 dollars waarde, dient evenals de sijam bësi en
de sijam liling veelal tot het afbetalen van boete. Eene zekere
boete wordt in het Sëkajamgebied zelfs onder den naam van
sijam bëranak kamandoek aangeduid en bestaat uit 2 tëm-
pajan’s.
Langs de zijwanden der pintoe’s staan in den regel tal van
de hiervoren genoemde minst kostbare potten geschaard ; ze
dienen daar hoofdzakelijk tot opberging van eet- en drinkwaren
en 00k wel van kleedingstukken. De dure soorten worden
alleen bij zeer enkele rijken aangetroffen. Het begra-
ven hunner potten, zooals dit in de Boven-Mëlawi gebruikelijk
is, doen de Sanggaustammen niet.
De Sëkajam Dajaks stellen verder nog zeer veel prijs op
het bezit van gong’s, tawak-tawak, gëndang’s (soort van trom),
talam’s (koperen presenteerblad), pahar’s (koperen bladen op
hooge voetstukken) en bokor-bokor (groote koperen kom).
Als voorwerpen van weelde verdienen nog vermelding de elders
niet voorkomende bëndoel’s, d.z. kleine, blauwe en, naar
men zegt, oude aarden kruikjes, dienende tot het bewaren der
olie, waarmede de Dajaks zieh insmeren. Deze kleine kruikjes
worden aan de parang’s bevestigd en hebben onder de stammen
van de Boven-SSkajam, die op het bezit er van bijzonder
verzot zijn, eene waarde afwisselende van 3 tot 30 dollars,
naar gelang van de kwaliteit.
Het zijn vooral de vorstenteigen, die de Dajaks van tömpa-
jan’s en böndoel’s voorzien. Zij ruilen die voorwerpen in tegen
padi of boschproducten en weten daarmede niet zelden grove
winsten te behalen.
Aan lijfsieraden besteden de Sanggau Dajaks niet veel; zij
bezigen toch hoofdzakelijk alleen halssnoeren van glaskralen
of van varkenstanden, en banden van zwaar koperdraad of
been voor de polsen, armen en beenen; alleen de vrouwen
der rijken sieren zieh met buiksnoeren van zilveren munt-
stukken.
Hoewel in eene bij het nog geldig contract van 4 Maart
1882 gevoegde opgave de door de Dajaksche stammen op te
brengen hasil is vastgesteld en 00k voor ieder tot in de kleinste
bijzonderheden de te leveren materialen en de te verrichten
pbbölah- en kömitdiensten zijn omschreven, weten de vorsten-
telgen bij de inning dier heffingen toch nog wel de Dajaks op
allerlei wijze te exploiteeren.
Volgens vorenbedoelde opgave is thans, op een paar uit-
zonderingen na, de jaarlijks op te brengen hasil per lawang
kSlamboe (huisgezin) op f \ bepaald ; geheel vrijgesteld zijn
alleen de zoogenaamde kölamboe sakit, d.z. huisgezinnen die
bijv. uit eene weduwe met ongehuwde zoons of dochters be-
staan.
De hasil kan opgebracht worden in geld of in geldswaardige
producten, als padi, rijst, götah, was, enz., welke artikelen dan
tegen een vast tarief in ontvangst worden genomen, waaraan
natuurlijk de hasilgaarders dikwijls eene uitlegging weten te
geven, die nu niet altijd in het voordeel der Dajaks is.
De vorenvermelde uitzonderingen betreffen de aan den