
talrijke, soms zeer scherpe bochten, waardoor de K Stoengau
zieh in hären benedenloop kenmerkt, kunnen in gewone om-
standigheden zonder gevaar worden rondgestoomd; bij sterk
vallend water is het echter meestal niet raadzaam het traject
naar de SSkapatmonding met stoomvaartuigen van eenige
beduidende lengte af te leggen, omdat dan zeer spoedig bij
de scherpe hoeken, tot soms ter halve breedte van de rivier,
zandbanken droogvallen. Stoombarkassen van 3 ä 4 voet
diepgang kunnen echter, behalve bij zeer laag water, meest
altijd voor het bevaren van de KStoengau in hären benedenloop
worden aangewend.
De oevers zijn tot Nh SSkapat bijna doorloopend zeer laag
en moerassig; wanneer een hooge waterstand in de KStoen-
gau samenvalt met zeer hoog water in de Kapoewas, waardoor
het K&toengauwater veelal wordt opgestuwd, worden
de oevers, zoomede de aangrenzende läge terreingedeelten
gewoonlijk overstroomd. Een dicht woud strekt zieh bijna on-
afgebroken tot aan de beide oevers uit; bij hoog water ont-
waart het 00g alleen ondergeloopen bosch en men treft dan
bij reizen met roeivaartuigen zelfs bijna geen droog plekje
aan, waar overnacht kan worden.
Het verval der bedding tusschen Nh Sökapat en de mon-
ding bedraagt slechts een vijftal meters, en de stroomsnelheid
is bij gemiddelden waterstand in den regel niet meer dan i a
1 m. per secunde of 1 ä 2 Eng. m. per uur. Stoomschepen met
eene achtmijls vaart kunnen dan van de monding, NhSSkapat
in 5^ ä 6| uur bereiken en terugkeeren in \ \ a 4 uur. Met
goed bemande roeivaartuigen (bidar’s) en sampan’sheeftmen
bij zeer günstigen waterstand 2 dagen noodig om van de monding
naar Nh Sökapat te komen; bandoeng’s hebben daar-
voor meestal 4 dagen noodig en, naar beneden gaande, kan
men het traject met roeivaartuigen bij zeer Sterken stroom im
dag doen, doch als regel geldt dat men 1 \ dag onderweg blijft.
Met uitzondering van een paar huizen van Maleiers aan
weerszijden der monding en eenige tijdelijke pondok’s, waar
Maleiers een hier en daar längs de rivier voorkomend hoog
oevergedeelte tot ladang’s hebben ingericht, zijn de oevers
der KStoengau tot Nh Shkapat onbewoond.
De nader te bespreken bevaarbare affluenten van dit rivier-
gedeelte zijn de S. DjSntawang (links), de S. Djätai (rechts),
de S. Känoewa (rechts), de S. SSgSrau (links), de S. KSnoe
(rechts), de S. Ginsar (links), de S. Taboen (rechts), de S. RS-
kadjau en de S. Sfikapat (links).
Van Nh SSkapat tot aan de monding der rechter zijtak Sai
heeft de KStoengau middenstrooms gemeten eene lengte van
130 k.m. en een sterk kronkelenden loop in algemeen ooste-
lijke richting. De breedte der bedding wisselt daar af van 80
tot 50 m.; de diepte bedraagt bij gemiddelden waterstand
2 a 3 m.
Bij eenigszins hoog water is het zeer goed mogelijk Nh Sai
met kleine stoombarkassen van 3 ä 4 voet diepgang te bereiken
; bandoeng’s kunnen dit traject reeds bij gemiddelden
waterstand zonder eenige moeite afleggen. Bij laag water
vallen daar echter op tal van plaatsen in het midden der bedding,
zoomede bij de meeste tandjoeng’s, zandbanken bloot
en kan men dan alleen met weinig diepgaande vaartuigen
(bidar’s en sampan’s) tot Nh Sai komen.
Het verval der bedding bedraagt in het hier besproken
riviergedeelte circa 13 m.; de stroomsnelheid is er in den regel
wel sterker dan stroomafwaarts van Nh SSkapat, maar toch
onder normale omstandigheden voor opgaande vaartuigen
niet buitengewoon hinderlijk. Bij günstigen waterstand kan
dan 00k dit riviergedeelte stroomopwaarts met bidar’s in 3^ &
4 dagen worden afgelegd ; de terugreis vordert dan hoogstens
2 dagen. Bandoeng’s bezigen in den regel 6 dagen om van
Nh Sfekapat te Nh Sai te komen en bij hoog of eenigszins rij