De sultan van Sambas stelde toen over het Songkonggebied
een Maleisch districtshoofd aan, die zieh daar echter in den
regel door een paar zijnerverwanten deedvertegenwoordigen;
de Songkong’s beloofden aan den sultan een zeker aantal gan-
tang’s padi, bij wijze van hasil, op te brengen en hiermede
schenen de zaken werkelijk een günstigen keer te hebben ge-
nomen.
Van die rüstige periode kon gelukkig gebruik worden ge-
maakt om het Songkonggebied te doen opnemen en in kaart
brengen; hiertoe hadden de Songkong’s voorafaan den sultan
van Sambas voor de veiligheid van den opnemer ingestaan en
deze hield zieh toen gedurende een 5tal maanden, geheel af-
gesloten van de buitenwereld, in hun midden op.
Al zeer spoedig bleek echter dat de Songkong’s volstrekt
niet van plan waren om aan den sultan doorloopend hasil op
te brengen en in 1891 gingen zij er zelfs toe over om een der
Maleiers van Sambas te vermoorden. Zooais te verwachten
• was, weigerden zij daarna gehoor te geven aan de oproeping
van den assistent-resident van Sambas om zieh aldaar over den
door hen gepleegden moord te komen verantwoorden. Dit
was weder het begin van een over en weer snellen met de
grensstammen van Landak en in Mei 1893 maakten zij 00k
weder van eene günstige gelegenheid gebruik om bij de Sö-
kadjang Dajaks, hunne aartsvijanden in het Boven-Sökajam-
gebied, een paar koppen te halen. Eene tocht naar de Boven-
Shkajam in dat zelfde jaar door den controleur van Sanggau,
die vermoedelijk onvoldoende ingelicht omtrent de verhou-
dingen, met het overbrengen zijner bevelen aan de Songkong’s
hun grootsten vijand, een der hoofden van den stam der Sh-
kadjang’s belastte, heeft er toenmaals wellicht nog toe bijge-
dragen om de gespannen verhoudingen te verergeren, in plaats
van tot eene goede oplossing te geräken.
Het Europeesch bestuur besloot toen door tusschenkomst
van den sultan van Sambas aan de Songkong’s een Ultimatum
te doen stellen. Voor het snellen der S&kadjang Dajaks werden
zij, bij wijze van pateh, met 800 dollars beboet, van welk
bedrag slechts de helft aan de nabestaanden van de verslage-
nen zoude worden uitbetaald, terwijl hun de rest zoude worden
gerestitueerd, als zij zieh gedurende 5 achtereenvolgende ja-
ren niet meer aan snellen zouden hebben schuldig gemaakt.
Weigerden zij de boete te betalen, dan zouden zij daartoemet
geweld worden genoodzaakt. De naburige stammen werden
tegelijkertijd aangemaand zieh van weerwraak te onthouden.
Aanvankelijk weigerden zij de boete te voldoen, waartoe
zij 00k vermoedelijk niet bij machte waren, omdat zij over ’t
algemeen allesbehalve welvarend zijn, en bejegenden den af-
gevaardigde van den sultan zelfs onbehoorlijk; toen echter de
controleur van Sanggau en Sfekadau en die van Landak, ge-
steund door eene gewapende politiemacht naar hunne grenzen
trokken en zelfs tot in hun gebied doordrongen, slaagde
men er in 1894 in de opgelegde boete gedeeltelijk, door eene
eenigszins waardevolle tömpajan, betaald te krijgen en hiermede
was ten minste voorloopig weder aan de eer voldaan.
Door de inlandsche zelfbesturen van Sanggau en Sambas
was intusschen bij onderhandsche acten van 17 Mei 1892 te
Sanggau en van 16 Juni d.a.v. te Sambas overeengekomen
dat de Songkong’s met het door hen bewoond gebied, vroe
ger onderhoorig aan Sanggau, voortaan tot Sambas zullen
behooren; de hierdoor gewijzigde grenzen tusschen de beide
landschappen werden in Juli 1898 door eene nadere overeen-
komst definitief geregeld en Sanggau was zoodoende voor
goed van zijne altijd weerspannige onderdanen ontslagen.
Maar dat 00k de sultan van Sambas, nadat hem het Songkonggebied
definitief is toegewezen, niet zoo heel gemakkelijk
zijn onrustige,' nieuwe onderdanen goed in bedwang kan hou-
den, of liever dat door den overgang van de Songkong’s naar