Laatstgenoemde vorst overleed in November 1870 op 60-
jarigen leeftijd zonder afstammelingen, waarom het bestuur
over Tajan eerst tijdelijk en later definitief aan zijn broeder,
den rijksbestuurder, werd opgedragen, die den titelaanvaardde
van pan^mbahan Ratoe Kgsoema Nögara. Deze vorst, die
00k zeer weinig tot den vooruitgang van het landschap bij-
droeg, deed reeds in Maart 1880 wegens ziekte afstand van
zijne waardigheid ten behoeve van zijn oudsten wettigen zoon,
die onder den titel en naam van panbmbahan Pakoe Nögara
Soerija Kbsoema aan het bewind trad en thans nog aan het
bestuur is.
Men vleide zieh toenmaals, dat deze 1 bestuurswisselinpo- zoowel
aan het landschap als aan de belangen van het Gouvernement
ten goede zoude komen, doch het is aan gereeden
twijfel onderhevig of die verwachtingen verwezenlijkt zijn geworden.
Dat trouwens de ontwikkeling van een binnenlandsch staatje
als Tajan met zijne geringe hulpbronnen, nimmer veel te be-
teekenen kan hebben, volgt reeds hieruit, dat de materieele
belangen van den vorst te innig met den economischen toe-
stand van zijn land verbonden zijn, terwijl deinmenging van
het Europeesch bestuur in de huishouding van het rijk betrek-
kelijk gering is, omdat het contract niet altijd directe inmen-
ging gedoogt. En wanneer aan het hoofd van zoo’n landschap
een weinig ontwikkeld man Staat als de tegenwoordige vorst,
die 00k niet verlieht genoeg is om de belangen van zijn land
en volk met gepaste middelen te bevorderen, terwijl hij boven-
dien tegenover onze ambtenaren altijd terughoudend, ja zelfs
min of meer argwanend is, dan blijven de goede raadgevincen
van het Europeesch bestuur 00k zonder veel uitwerking. Z06
veel heeft onze invloed intusschen teweeggebracht, dat de
veiligheid van personen en goederen in Tajan vrij wel gewaar-
borgd is en 00k, dat willekeurige handelingen van het inlandsch
zelfbestuur in zake de heffingen van de inheemsche
bevolking binnen vrij enge grenzen zijn beperkt geworden.
Een zeer groot resultaat van onze binnenlandsche politiek op
Borneos Westkust sedert 1855, van welk tijdstip onze meer
directe bemoeienis met de aangelegenheden der zelfbesturende
landschappen dateert,kan dit echter m.i. niet worden genoemd.
Ten einde de contractueele verhouding van den vorst van
Tajan tot het Gouvernement meer in overeenstemming te
brengen met de eischen van den tegenwoordigen tijd, werd
den 2 2sten Februari 1883 met dien zelfbestuurder eene nieuwe
overeenkomst aangegaan, welke den 2 3sten April d. a. v. door
het Ned. Ind. Gouvernement werd bekrachtigd. Bij dat contract
werden regelingen getroffen omtrent verschillende pun-
ten, waarover het contract van 1855 zweeg, zooals : voorzie-
ning in het bestuur bij minderjarigheid van den troonsopvolger,
de afstand van grond aan Europeanen en aan andere ooster-
sche of westersche vreemdelingen, de uitgifte van grond ten
behoeve van mijnontginningen, de omschrijving van de belas-
tingen, waarvan de heffingen aan het inlandsch bestuur zijn
overgelaten, de op dat bestuur rüstende verplichtingen om te
waken tegen rivierroof en om hulp te verleenen aan in nood
verkeerende schipbreukelingen. Voorts bevatte die overeenkomst
bepalingen betreffende de justitie en politie, in verband
met het nieuwe règlement op het rechtswezen in het gewest
(Ind. Staatsblad 1883 N°. 59).
Ook de grenzen van het landschap met de omliggende rijk-
jes werden in eene bij het contract gevoegde opgave omschre-
ven ; omtrent die met Mëlijau werd echter tusschen de beide
bestuurders in 1885 eene nadere overeenkomst getroffen.
De eenige belangrijke gebeurtenis sedert dien met Tajan
voorgevallen is wel de hereeniging met het aangrenzend Mëlijau,
van welk rijkje wij nu eerst een beknopt historisch over-
ziçht zullen geven.