wak, een der takken die de Kapoewasdelta omsluiten, de grens
met Pontijanak uit.
Het ten noorden van den hoofdstroom gelegen deel van
het landschap vormt, met uitzondering van een kleine terrein-
strook tusschen de mondingen der beken MSlaban en Mata
Boerih, die tot Mölijau behoort, het eigenlijke Tajangebied
uit; dat ten zuiden der Kapoewas is het territoir van het vroe-
gere landschap Mölijau.
Van noord naar zuid heeft Tajan— Mfelijau eene grootste
afmeting van i io k.m.; ten noorden van de Kapoewas heeft
het landschap eene grootste breedte van 61 k.m. en ten zuiden
van 76 k.m.
Volgens de resultaten der topographische opneming be-
draagt de oppervlakte van het landschap 5041 k.m.2 = 91-J
□ g. mijl, overeenkomende met die van de provincie Gelderland;
hiervan heeft het eigenlijk Tajan eene grootte van 45
en MHijau van 46 J □ g. mijl.
De bevolkingssterkte wordt geraamd op 18842 zielen1) of
circa 206 per □ g. mijl, hetgeen voor Borneo’s Westerafdee-
ling veel is. Trouwens het eigenlijke Tajan met een zielental
van 13338 of circa 296 per □ g. mijl is betrekkelijk goed be-
volkt; Mfelijau daarentegen met 118 per □ g. mijl behoort
tot eene der minst bevolkte streken van het g-ewest.
De grenzen van Tajan— Mglijau met de omliggende land-
schappen, zooals die thans op de topographische kaarten zijn
aangegeven, werden na vaststelling door het Europeesch be-
stuur in overleg met de betrokken inlandsche zelfbesturen, in
den loop der jaren 1887— 1889 door het personeel van den
Top. dienst, voor zooveel noodig na voorafgaande openkap-
ping, opgemeten. De westgrens met Landak van af den G.
KSladan, het noordelijkste grenspunt, tot aan den G. Tijoeng
i ) Opgave van Mei 1901.
Kandang wordt door de westelijke waterscheiding van het
gebied der Tajanrivier gevormd en van af laatstgenoemden
bergtop tot aan den G. Ambawang, waar de grenzen van Tajan,
Landak en Pontijanak samenkomen, grootendeels door
een bestaand voetpad. De grens met Pontijanak is van af den
G. Ambawang tot den G. Tamang en van daar tot aan de uit-
watering van de S. Rangkang in de Kapoewas door rechte
lijnen bepaald; voorts door de Kapoewas tot aan de plaats,
waar de Mgndawak zieh afscheidt, welke verder tot aan de
uitwatering van den linker zijtak Labai de grens met Koeboe
uitmaakt.
De zuidgrens van het landschap met SSmpang wordt gevormd
door de S. Labai van af hare monding tot aan den oor-
sprong op den G. Sinangkau en verder door een gekapte lijn
gaande over de toppen Toekoeng en Mälawi Tjoendoeng tot
aan den 934 m. hoogen G. Raja, waar de grenzen van Söm-
pang, Tajanp-Mfelijau en Sfekadau samenkomen.
De oostgrens van afden G. Raja wordt gevormd, aanvan-
kelijk met Säkadau, door de waterscheiding van het gebied
der S. Boewajan met dat der S. Sökadau, gaande over de toppen
Poetoel, Entadjam en Toenggal tot aan den G. Koeboet
en van daar met Sanggau door dezelfde waterscheiding met
het gebied der beken Mbnsbgga en Panjglimau tot op körten
afstand van den linker Kapoewasoever, van waar tot aan dien
oever het zijtakje Tjgmpgdah Ajör Patah de grens uitmaakt.
Aan den rechter Kapoewasoever wordt de grens met Sanggau
bepaald door de S. Mglaban van af hare monding tot aan den
oorsprong op den G. Dökan en verder door eene gekapte lijn,
aansluitende op den hiervoren genoemden G. Köladan, waar
de grenzen van Tajan— Mölijau, Sanggau en Landak samenkomen.
Het ten noorden der Kapoewas gelegen deel van het landschap
omvat het stroomgebied der Tajan, met uitzondering